donderdag 20 maart 2008

Het verborgene is het verborgene niet. Varkensroze gedichten van Mustafa Stitou

In Varkensroze ansichten deponeert Mustafa Stitou, na een openingsreeks van vier gedichten, zijn visitekaartje op tafel: hij is een ‘conceptueel-‘anekdotische’, op zijn minst antimetafysische dichter’.
De conceptuele kunst uit de tweede helft van de zestiger jaren vond het idee van waaruit een kunstwerk ontstond het belangrijkste element, de vorm was dientengevolge aangepast, zo niet ondergeschikt aan het concept. Voor de poëzie van Stitou geldt dat inderdaad: qua vorm maakt ze een achteloze, willekeurige indruk, het zijn vrije verzen in de ware zin van het woord: sommige ‘gedichten’ zijn geen gedichten, maar (proza-)verhaaltjes, er zijn kleine gedichten, er zijn breed over de pagina’s uitwaaierende regels, er zijn gedichten die uit terzinen bestaan, andere uit disticha, er zijn ready mades, er is een klankgedicht, er zijn notitieachtige reeksen – allemaal in een volgehouden parlandostijl.
De gedichten zijn ook anekdotisch, ze vertellen bijna allemaal een min of meer na te vertellen, in de werkelijkheid te situeren ‘verhaal’.
Het idee, het conceptuele, tenslotte, zit hem in een consequent antimetafysisch standpunt. Een ‘mysterie’ wordt bij Stitou niet ingegeven door een metafysische kwestie, het is hem eenvoudigweg een raadsel dat ‘elke nieuwe generatie opnieuw in de ban raakt / van een geheiligd muurtje, een ruïne van niks’ en dat het bestuur het muurtje niet opoffert om er een mooi museum neer te zetten. Een engel in een gedicht van Stitou? Die komt voor in een film. Onze Vader is niet God, maar Darwin. God? Dat is ‘de’ god van een ander, die de vraag oproept:
'Wat is dat voor een god?' Nee,

niet langer vrees ik uw toorn vader ik vrees niet
langer uw toorn vader uw toorn is natuurtroebel

het verborgene is het verborgene niet vader
het is de schittering over dieren mensen dingen
dus waarom knielend bidden
wanneer ikzelf het gebed ben?

Hier is iemand aan het woord die lééft, die wil léven en die zich, zoals in de jaren zestig en zeventig iemand als Cees Buddingh’, wil verbazen over de alledaagse werkelijkheid en die zoals Alberto Caeiro, het antimetafysische heteroniem van Fernando Pessoa, niet in ‘de diepte der dingen’ wil geloven.
Er zijn echter wezenlijke verschillen.
Caeiro, van wie De hoeder van de kudden in prachtige vertaling van August Willemsen verscheen, was niet alleen uit op het afzweren van iedere metafysische opvatting, maar streefde daarenboven naar een manier van maagdelijk kijken die het denken uitsloot. Die ‘leerschool in verlering’ is Stitou niet doorgegaan. Caeiro’s antimetafysische opvattingen deelt Stitou: ‘vaarwel dwaalleraren van weleer’, maar diens abdicatie is voor Stitou niet weggelegd: ‘ik heb een zachte pik zat liefde in mijn kippenborst’. Evenals bij een dichter als Buddingh’ is zijn concept een houding: een constant door de werkelijkheid gevoede verbazing over de dagelijkse werkelijkheid, die betekent dat Stitou het denken niet kan en wil opgeven. Het verschil met Buddingh’ zit hem in hun houding ten opzichte van de werkelijkheid. Buddingh’ was au fond een romanticus. Hij blauwbilgorgelde er lustig op los, alsof hij van de tbc en WO II die hij overleefd had, geen weet had. Zijn werk bestaat grotendeels uit zich van de weeromstuit oprecht verbazen over de kleinste alledaagsheden:

pluk de dag

vanochtend na het ontbijt
ontdekte ik, door mijn verstrooidheid,
dat het deksel van een middelgroot potje marmite
(het oz net formaat)
precies past op een klein potje heinz sandwich spread

natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd
of het sandwich spread-dekseltje
ook op het marmite-potje paste

en jawel hoor: het paste eveneens

Stitou is door Maarten Doorman wel eens ‘onbevangen’ genoemd, voor zover dat zijn onbekommerde vorm (toon) betreft, kan ik het daar wel mee eens zijn, maar voorts geloof ik daar niet zoveel van. De tijd(geest) heeft hem (op)gevoed. Zijn verbazing gaat minder uit naar het ‘gewone’ (à la Buddingh’), maar juist naar het bizarre, het ongerijmde, het vervreemdende. Of die werkelijkheid nu door een godheid beïnvloed wordt, of niet, ze is bizar, onlogisch, dialectisch, antithetisch. En dat is waar Stitou ‘het onzegbare met het banale’ verbindt. Mustafa Stitou leeft in een werkelijkheid van de postmoderne vernietiging van de oude verbanden, zoals bijvoorbeeld het religieuze (Onze Vader die niet God, maar Darwin is) en hij kijkt verbaasd, zo niet verbijsterd om zich heen en ziet: dronken pubers die een nagebootste prehistorisch dorpje in de as leggen, meubelboulevards, een gehoofddoekte deerne met wie niet geflirt mag worden, een vinexwijk met snackbar Zeemansgraf, een slanke blondine met op de achterkant van haar nek, over de volle breedte, een tatoeage: Anton, een joodse verloofde en de ‘Dodenfuga’ van Paul Celan, een mysticus van wie het stoffelijk (!) overschot door een herder (heeft Stitou Caeiro gelezen?) gevonden wordt. ‘Een Zweedse man [die] is doodgevroren, / nadat hij in zijn blootje / op een sneeuwscooter was gevlucht / voor brand in zijn blokhut.’ En:

Een koopje, het rotspartijtje
in het tuintje rijzend
boven het bruine
vijvertje

opgetrokken
uit brokjes
Berlijnse
muur.

Inderdaad: ‘laat het lot maar jojoën, wisselvalligheden komen en gaan’.

Mustafa Stitou, Varkensroze ansichten. Gedichten. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2003.
Cees Buddingh’, Gedichten 1938 – 1970. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 1971.
Alberto Caeiro, De hoeder van de kudden. Vertaald door August Willemsen. Uitgeverij De

Geen opmerkingen: