dinsdag 4 maart 2008

Ik verschans mij als Reynaert in Malpertuus. Over P. Holvoet-Hanssen

Over Strombolicchio Uit de smidse van Vulcanus en Santander Ontboezemingen in het vossenvel .

‘Er zijn, voor wie dat wil, wel ‘motieven’ te vinden, maar de lijntjes die ze uitzetten, lopen stuk voor stuk dood. Het lijkt erop dat de dichter probeert te ontsnappen aan het dwangbuis van de gebruikelijke structuren, alsof hij het kinderlijke perspectief, waarin we de werkelijkheid moeiteloos naar onze hand kunnen zetten, wil heroveren,’ schreef ik n.a.v. Dwangbuis van Houdini (1998)van Peter Holvoet-Hanssen.
Inmiddels verscheen Strombolicchio Uit de smidse van Vulcanus en maakte Santander Ontboezemingen in het vossenvel het drieluik compleet. Het woord ‘drieluik’ is hier een bewuste keuze, want de bundels hangen nauw samen. Strombolicchio gaat, hoewel later gepubliceerd, als het ware vooraf aan Dwangbuis, terwijl déze bundel Santander, inclusief het letterlijke einde daarvan al aankondigt op bladzijde 31. Wie nu denkt dat met de completering van het drieluik alles eenduidig op zijn plaats valt, komt echter bedrogen uit, maar de contouren van een visie op leven en poëzie is er wel uit op te maken.
De poëzie van Holvoet-Hanssen is wellicht nog het beste te vergelijken met vuurwerk: het wordt ontstoken, waaiert uiteen, spat in schoonheid uit elkaar en soms licht daarbij het onderliggende landschap, vanwaar het gelanceerd werd, éven op. Sommige gedichten van Holvoet-Hanssen doen op het eerste gezicht denken aan continu volgehouden cadavres exquis, stukken tekst geleverd door onafhankelijk van elkaar opererende personen. Zijn taal is caleidoscopisch, zijn poëzie in Strombolicchio is een amalgaam van zeeroversromantiek, mythologieën, sprookjes, kinderliedjes, popsongs, waarin west oost wordt (blz. 15), noord zuid (blz. 26), overgevoelig ijskoud (blz. 44) en goed kwaad (blz. 49), kortom: ‘het vossenlied (zo neemt hij alvast een voorschot op de laatste bundel) is geen rusthuismuzak. Het gnuift en snuift in wel en / wee, het viert en troost. […]’ (blz. 54). Terecht zegt hij in dezelfde tekst: ‘Elk aanknopingspunt helpt,’ want, zoals ónder het vuurwerk soms het landschap oplicht, wordt ín de poëzie, ‘in de kijkgaten tussen je versregels,’ zoals de dichter dat zelf noemt, van alles zichtbaar. Zo zijn in Strombolicchio verschillende regels te vinden die Holvoets poëtische opvattingen verhelderen: ‘Ik breek mij af, bouw mij op. / Overstag en overkop.’ Elders gebruikt hij het begrip ‘salto mortale’. […] Hij roept: ‘Avanti. Van lava tot spumanti’ (blz. 15). Hij roept op: ‘Verruim de einder. Tot de vijfde dimensie’ (blz. 26). Hij is erop uit ‘de geslepen dynamiek der tuimelaars [te] betrachten’ (blz. 44) en schrijft ‘droomarabesken’ (blz. 49) in de wetenschap ‘het ultieme gedicht kun je niet schrijven, wel beleven’ (blz. 55).
Na het bezoek aan de onder(water)wereld in de eerste afdeling van Strombolicchio lijkt ‘Het kapersnest’, zowel een afdeling van de bundel als een gedicht, een dichterlijke thuiskomst:

Villa Roza bestaat bij de gratie van onze winterdromen
de kapersvlag, het glooiend veld met grote lindebomen
champagne in het bad, in de zomer dutten in onze dubbele
hangmat en de cascadeurs die zich een ongeluk spelen

Wil je iets echt, spring dan van de plecht want naweeën
slopen verwachtingen en de zeis maait het koren
als je le quattro stagioni zou moeten horen – leven
is gisten tot de kruik vergeven is of vergoten

[…]
Het motief van het kapersnest is daarmee een voorafschaduwing van Santander, waarin ‘een opgejaagde vos’ niet alleen gedichten met en voor zijn geliefde schrijft, maar er vooral op uit lijkt met in die verzen een toevluchtsoord te creëren, zoals Reynaert dat weleer had met zijn Malpertuus. ‘Nest, bekleed met uitgelezen verzen voor mijn liefste,’ noemt hij dat (blz. 9). De Reynaertachtige taalanarchie wordt ingezet tegen de buitenwereld waarin ‘keer op keer’ ‘Solferino’s ‘ voorkomen. Solferino verwijst, blijkens een aantekening achterin de bundel, naar de moord op 25.000 inwoners van Beziers die door een pauselijk bevelhebber allemaal vermoord worden, omdat de katholieke bevolking de katharen niet wilde uitleveren. Vond dit nog plaats in 1207,- in 1999 [prevelt] [grootmoeder] ‘in de kruiwagen’ ‘op de vlucht van Pristina naar Neprosteno en in Kosovoska vinden we ‘een uiteengereten moeder’, ‘een kind als pleepapier’ en ‘een ex-gezinshoofd met een uitgeholde romp’.
Volkomen terecht merkt hetzelfde gedicht op ‘vrijblijvend is dit wijsje niet’, de poëzie en de liefde worden ingezet tegen de verschrikkingen. De geliefde vraagt – en niet voor niets –:
Zie bodemloos verdriet, gat in de bakermat.
Schrijf toch dat liefde wint – als dat geen statement is’ (blz. 19)
en:
Kom naar beneden, flierefluiter – deugniet, zing een lied
dat ondanks alles lustig klinkt en ringelingelingt (blz. 43).

‘Ondanks alles’ – dát maakt deze vossenliederen alles behalve vrijblijvend; de vossenburcht van de poëzie wordt ingezet tegen gruwelijke werkelijkheden (‘escalatie van geweld’) en haalt deze – haars ondanks – tegelijkertijd binnen: ‘zo schuilt in de hemel de hel’ (blz. 10).
De derde bundel maakt de cirkel rond. In de eerst bundel ging de geest uit de fles in Strombolicchio ‘landen [wij] op de rots in de branding’ (blz. 45), Santander lijkt geschreven om deze reden: ‘om noodweer te verdrijven luid ik deze klok’ (blz. 25)

Peter Holvoet-Hanssen, Strombolicchio Uit de smidse van Vulcanus. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1999.
Peter Holvoet-Hanssen, Santander Ontboezemingen in het vossenvel. Prometheus, Amsterdam, 2001.
Eerder verschenen in: Bzzlletin 280, 2002

Geen opmerkingen: