zondag 23 maart 2008

Tegenover het knallen van zóóveel schoten heeft ‘de Geest’ geen kans. Arendsoog, een geschiedenis.

In the Dutch Mountains

Cowboys waren we - maar aardige cowboys, als zeg ik 't zelf. De zon scheen en de grazige helling van de dijk veranderde in een prairie, de schaarse beplanting in bosschages waar het goed sluipen was, de trap halverwege in een woest stromende waterval en het monument voor Spiekman werd een gebergte dat zijn schaduwen donker over de struiken wierp en waar het vooral tijdens schemering ‘niet pluis’ was.
Gewapend waren we. Als je jarig was vroeg je een cowboyhoed, een pistool en een holster aan een riem. Als je geluk had, kreeg je een zware colt in een leren holster, de lagere echelons moesten het met plastic doen. Ook de pistolen kenden een hiërarchie. Je had ze uit één stuk gegoten voor gewone klappertjes, een papieren rolletje dat aangenaam naar kruit stonk en een spetterend knalletje gaf, maar er waren er ook met een draaiend magazijn waar plastic ringetjes ingingen voorzien van hulsjes gevuld met kruit en die gaven een echte Knal. Op de dijk woonde een jongen die had er twéé van: dúbbele, leren holsters aan een koppelriem én zijn ouders hadden televisie. Maar meestal was er geen geld voor klappertjes en riepen we: ‘Pal, pal, pal!’, een verbastering van ‘Pang, pang, pang!’ Soms, als een tegenstander niet helemaal op scherp stond en de juiste rolverdeling vergat, was de toevoeging ‘Blijf liggen, gek, je bent dood, ik heb je zojuist geraakt,’ noodzakelijk. Sommigen, van wie een enkeling zelfs de ‘inslag’ van de kogel wist te acteren, legden zich toe op het zo spectaculair mogelijk neerstorten nadat ze ‘geraakt’ waren. Dit niet tot grote vreugde van de moeders, – de was ging nog grotendeels op de hand.
Cowboys waren we, uren lang, want als de doden geteld waren, stonden ze op, drukten de Stetsons dieper op hun hoofden, werden de rollen en taken opnieuw verdeeld en begonnen we van voren af aan tot we moesten eten. Daarna begon het gezeur om weer naar buiten te mogen, want zo'n prairie in de schemering had óók wel wat.
Cowboys waren we – maar welke? We mochten op woensdagmiddag wel eens (‘Schoenen uit en stil zitten!’) bij de dubbel bewapende jongen naar het kinderprogramma op de televisie kijken, maar daarvan herinner ik me geen westerns. Toen we later zelf een televisie hadden, keken we zwartwit naar Rawhide (met een jonge Clint Eastwood en ene Fleming die plotseling uit de serie verdwenen was, omdat hij met kanovaren verongelukt was), herinner ik me, en later naar Bonanza (met een zoon Hoss die zo onnavolgbaar ‘Poa’ kon zeggen als hij zijn vader bedoelde), maar dat moet van nog later tijd zijn, want daarvan herinner ik me zelfs beelden in kleur.
De rolmodellen moesten uit boeken komen, want ik speelde, als ik niet meer naar buiten mocht, met twee plastic poppetjes die Old Shatterhand en Winnetou heetten. De namen sprak ik uit zoals ik ze gelezen had: ‘Old Schatterhand’ en: ‘Winnetouw’. Ik weigerde mijn vader te geloven die de belachelijke suggestie deed dat je ‘Old Sjetterhend’ en ‘Winnetoe’ moest zeggen, totdat een bezoek aan een buurtbioscoopje, waar met behulp van een wankel projectieapparaat schimmige vertoningen op de witte wand werden verzorgd van ‘de dikke en de dunne’, Tarzan (John Weismuller!) en westerns met veel lange achtervolgingen en onduidelijke schietpartijen, mij duidelijk maakte dat mijn vaders idee niet zo idioot was als het me voorkwam: dat was Amerikaans!
Het vreemde is dat ik me van de boeken van Karl May weinig herinner, ik weet alleen nog dat de wetenschap dat hij een Duitser was een verpletterende indruk op me maakte: Hoe kon hij dan weten hoe cowboys en Indianen in Amerika ...?
Dat probleem had ik in ieder geval niet met de schrijver van Arendsoog, de reeks die ik niet las maar ‘vrat’, die was Amerikaans – dat wist je zo. Ten eerste bevestigde Arendsoog dat zelf: ‘Hallo vrienden! In dit boek staat weer een groot avontuur van mijn trouwe kameraad Witte Veder en mij. J. Nowee, mijn grote vriend, schrijft al onze belevenissen op. Hij gaat met ons mee op jacht, op avontuur, op onze rennen door de prairies. Sluit ook jullie trouwe vriendschap met ons en lees de boeken die Nowee over ons schrijft. Arendsoog.’
Bovendien kon je het zo horen, je hoefde zijn naam alleen maar een beetje knauwerig uit te spreken: Nowee!

J. Nowee

J. (Johannes) Nowee is geboren op 17 juli 1901 te Arnhem alwaar hij de lagere school volgde. Na een studie aan de kweekschool in Maastricht werd hij onderwijzer, waarna hij hoofd van een lagere school in Den Haag werd. Blijkbaar had het hoofd ener lagere jongensschool voldoende tijd, want vanaf ongeveer 1927 publiceerde hij inmiddels onvindbare jongensboeken met titels als Het complot, Opstand in Suavidado, Het geheimzinnige vliegtuig, Lotgevallen van een straatjongen en één meisjesboek, Blonde Marieke (1931). Misschien zijn De cowboy-detective en De sheriff van Peluda voorlopers van Arendsoog.

Naast zijn baan als schoolhoofd en zijn schrijverschap verrichtte Nowee nog werkzaamheden als assistent van de St. Vincentiusbibliotheek en daar ontdekte hij dat er vraag was naar cowboyboeken, terwijl die voor de jeugd nauwelijks werden geschreven.

1934, een briefwisseling

De boeken van J. Nowee kenden een zekere populariteit waardoor een uitgever er aan dacht te kunnen verdienen, want begin maart 1934 ontving hij op de Vreelandschestraat 14 de beleefde groeten en de hoogachting van de Redactie Jeugdbibliotheek alsmede de mededeling dat ‘het al weer een jaar geleden’ was, dat hij een boek leverde voor de Jeugdbibliotheek en dat dus de veronderstelling niet gewaagd was, dat hij een nieuw onderhanden zou hebben. ‘Het zal me genoegen doen, over eenigen tijd weer eens een manuscript van U te ontvangen.’
J. Nowee laat er geen gras over groeien en geeft per kerende post antwoord. In een op 4 maart gedateerde brief schrijft hij aan den Weled. heer H.B. v.d. Sande van uitgeverij Spaarnestad:

In antwoord op Uw schrijven van 3 dezer kan ik U mededeelen, dat ik inderdaad met een nieuw werk bezig ben. Daar dit een nieuw genre is, (het draagt de titel van ‘Arendsoog’ en is bedoeld als tegenhanger van de Karl May-boeken) heeft het me dezen keer veel tijd gekost. Echter nader ik het einde: ik ben bezig met correctie en overtypen.
Daar mij echter van andere zijden reeds dikwijls aanbiedingen zijn gedaan, o.a. tot het schrijven van een serie van dergelijke boeken, moet ik mij wat betreft de uitgever van ‘Arendsoog’ nog even beraden. Ik kan U evenwel nu reeds verzekeren, dat ik de ‘Spaarnestad’: nog niet heb uitgeschakeld.

Of, en zo ja in welke mate, J. Nowee nattigheid gevoeld heeft, is niet te achterhalen, maar de slag om de arm die hij zich hier permitteert, blijkt niet voor niets, want op 8 maart is de uitgever plotseling terughoudend:

Met belangstelling nam ik kennis van uw mededeelingen omtrent een nieuw verhaal. Wanneer het geschreven werd voor de ons bekende serie-uitgave (die echter met het oog op het honorarium en den vorm van uitvoering voor U wel niet byzonder aantrekkelijk kan zijn) zou het om zijn neutraal karakter niet voor de Jeugdbibliotheek kunnen dienen. Is dat echter niet het geval dan wacht ik de inzending graag af.

De Weled. heer H.B. v.d. Sande heeft het boek nog niet gelezen, maar vermoedt, waarschijnlijk omdat het een ‘cowboyverhaal’ is, een ‘neutraal’ karakter. Hoogstwaarschijnlijk doelt hij hiermee op de verwachting dat het boek zijns inziens te kort zal schieten op godsdienstig dan wel opvoedkundig terrein en ook J. Nowee zelf moet wat dat betreft twijfels hebben gehad, want op 18 juli van hetzelfde jaar schrijft hij aan De Weled. heer H.B. v.d. Sande:

Hierbij zend ik U de copy van mijn nieuwe boek ‘Arendsoog’. Omdat het genre voor mij een experiment was, heb ik het eerst ter beoordeeling opgezonden naar de Keurraad. Fr. Ludwinus achtte het noodig, dat er enkele wijzigingen werden aangebracht. Daarna mocht ik op 17 dezer bijgaand schrijven ontvangen, waarin, zooals U ziet, het stempel verleend kan worden. Gaarne ontving ik ter gelegenertijd deze Keurraadbrief van U terug.
‘Arendsoog’ is grooter dan mijn andere boeken, en bedoeld als een tegenhanger van de Karl May-werken.
Ik verzoek U, na te willen gaan, of het boek geschikt is voor een uitgave van de Jeugdbibliotheek, dan wel van de Rijpere Jeugd.
Ik heb de eer, het u aan te bieden tegen de prijs van f.250,= (twee honderd vijftig gulden).
Indien U van meening mocht zijn, dat het werk geschreven dient te worden in de thans voorgeschreven spelling, dan zal ik de noodige wijzigingen aanbrengen.

De toon die J. Nowee aan het slot van de brief aanslaat, doet vermoeden dat hij, na het aanbrengen van ‘enkele wijzigingen’, geen twijfels meer heeft omtrent de toepassing van de normen die toen aangelegd werden voor een geschikt katholiek jeugdboek op zijn nieuwe geesteskind. Immers: de Keurraad had er zijn nihil obstat aan gehecht en voorin het boek zou aan het ruitvormige stempel van de Keurraad te zien zijn dat het verhaal vanuit katholiek standpunt gezien opvoedkundig de toets kon doorstaan.
Pater Ludwinus achtte het nodig 'enkele wijzigingen' aan te brengen en die zullen niet van stilistische aard geweest zijn, want het buitenissige kommagebruik van J. Nowee (‘Maar niemand had de moed, hem dat te vertellen.’) dat ook uit de laatste brief (‘Ik verzoek U,...’) blijkt, is in Arendsoog geheel intact. Er is natuurlijk niet precies meer na te gaan wat de ‘wijzigingen’ zijn, maar opvallend is wel dat er in het verhaal waarin ‘goed’ en ‘kwaad’ zó duidelijk te onderscheiden zijn, alle moeite gedaan wordt de morele opvattingen nadrukkelijk onder woorden te brengen. Zo speelt het bijbelse gebod ‘Gij zult niet doden’ in Arendsoog een belangrijke rol. Arendsoog heeft niet alleen een geweten, ook zijn moeder functioneert nog eens als zodanig. Wanneer zij haar zoon waarschuwt voor ‘die dolle waaghalzerijen’ die ‘vreedzame ranchers tegen dergelijke misdadigers’ moeten beschermen, vraagt ze zich af, ‘of geen enkele wraakgedachte...’ ‘Geen enkele, moeder! Op mijn woord van eer! [...]’ antwoordt Arendsoog meteen. Ook als hij het later heeft over het ‘onschadelijk maken’ van onverlaten, wordt er meteen duidelijk gemaakt dat hij er nog nooit een gedood heeft en dat het als hij het kan voorkomen ook nooit zal gebeuren.
Ook de aanwezigheid van Pater Boyle, meestal vergezeld van de gedoopte Indiaan Christinus, zal Ludwinus goed gedaan hebben. Hij is degene die, als in een visioen, Arendsoog voor de geest komt, wanneer deze oog in oog staat met de moordenaar van zijn vader: ‘Geen wraak, mijn jongen, Denk daar altijd aan. Wat deed Jezus zelf, toen ze Hem aan het kruis hadden genageld? Laat Zijn ‘Vader, vergeef het hun!’ voor ons een levensles wezen!’
De Indianen, Arendsoog vaste partner Witte Veder inbegrepen, worden gekenschetst als ‘eenvoudige Roodhuiden’ bij wie ‘het heidendom er zo ingeroest zit’ en bij wie ‘het zo moeilijk is ze te doen inzien, dat het christendom wat anders is dan zoals vele zogenaamde christenen het beleven’.
Mensen die in de grote steden wonen zijn bevoorrecht, omdat ‘ze desnoods iedere dag naar de kerk kunnen gaan’.
Devil Jack, what is in a name, sterft, overigens per ongeluk getroffen door een mes dat geworpen werd door een van zijn kornuiten, ‘met de naam van zijn Schepper op de lippen’: ‘Bid... voor mij... O... God!’
Alle, al dan niet op verzoek van Pater Ludwinus toegevoegde katholieke ingrediënten, waren echter tevergeefs. Of het nu lag aan de scepsis van Pater Boyle die vond dat grotestadsmensen maar hoogst zelden van hun voorrecht, elke dag naar de kerk te kunnen, gebruik maakten, of de opvattingen (‘Geloven en geloven is twee. [...] Tsja, als je op je eindje raakt... ik zou ook niet weten, wat ik zou doen ...’) van de commandant van fort Blue-Hill enig gewicht in de schaal gelegd hebben, of dat de bekering van Witte Veder op zich liet wachten en misschien wel dit alles bij elkaar, feit is dat het optimisme van J. Nowee gelogenstraft werd. De uitgever antwoordde in een met ‘Spaarnestad’ ondertekende brief op 30 juli:

Geachte Heer Nowee,

Tot mijn spijt kan ik Uw boek ‘Arendsoog’ niet voor uitgave in de Jeugdbibliotheek aannemen. (Wegens het geheel onvoldoende debiet worden door de Spaarnestad voor de ‘rijpere Jeugd’ geen boeken meer uitgegeven.) Voor kinderen voor den daarvoor bepaalden leeftijd lijkt het verhaal niet geschikt. Ook komt het me voor, dat een tegenhanger van Karl May's werken het opwindende en verruwende van deze zou moeten missen en daarentegen een opvoedkundige strekking in katholieken geest diende te bezitten. U hebt er wel naar getracht op een enkel punt die tendenz aan te brengen, maar het was m.i. beter geweest, dat ze onopzettelijk uit het verhaal voortkwam. Tegenover het knallen van zóóveel schoten heeft ‘de Geest’ geen kans.
Ik hoop, dat U spoedig gelegenheid vindt, een boek aan te bieden, dat in onze Jeugdbibliotheek past. Het zou geringer van omvang moeten zijn en U zou dan ook het honorarium in overeenstemming met de zakelijke mogelijkheden der uitgave kunnen houden. Den Keurraadbrief vindt U hierbij ingesloten.

Daarmee sloeg Spaarnestad de deur voor Arendsoog dicht en probeerde die tegelijkertijd voor J. Nowee open te houden met een mengeling van morele, literaire en economische argumenten.
Eén ding zag Spaarnestad goed: de katholieke, morele aspecten waren door Nowee ‘aangebracht’ en daarmee maakt hij van zijn moreel argument meteen een literair: de moraal had (‘onopzettelijk’) uit het verhaal zelf moeten spreken.
Het was blijkbaar onmogelijk om in 1934 te voorzien wat er economisch met Arendsoog zou gebeuren. Als Spaarnestad een vooruitziende blik had gehad, zou hij waarschijnlijk nooit gezeurd hebben over het in overeenstemming brengen van het honorarium met ‘de zakelijke mogelijkheden der uitgave’. Dat is hem echter moeilijk aan te rekenen, want het in oktober 1935 verschenen Arendsoog en het jaar daarop gepubliceerde vervolg Witte Veder waren beslist niet van meet af aan een groot succes. Integendeel, de oorlog kwam er tussen en pas na de verschijning van Het raadsel van de Mosquitovallei in 1949 kwam er schot in de zaak. De KRO zond een hoorspelbewerking van Arendsoog en Witte Veder uit die een enorm effect had. Vanaf dat moment zijn de twee helden bekend bij de Nederlandse jeugd en kan Nowee in een gestaag tempo doorwerken, zodat in 1958 het negentiende deel, De jacht op de grijze hengst, kan verschijnen. Allemaal bij uitgeverij Malmberg in Den Bosch die de eerste delen voor de oorlog wel wilde uitgeven. Dat heeft de uitgeverij geen windeieren gelegd. De ironie van de geschiedenis wil dat Spaarnestad later opgegaan is in Malmberg.

Witte veder

Pater Ludwinus zou desgevraagd ongetwijfeld weinig problemen hebben gehad met het tweede deel uit de Arendsoogreeks en het boek kreeg dan ook zonder problemen het stempel van de Keurraad, want J. Nowee had zijn katholieke achtergrond bepaald niet verloochend.
Een groot deel van het verhaal wordt besteed aan de wel buitengewoon slechte broer van Pater Boyle die uit jaloezie de pater om het leven wil brengen. Als deze Bernard Boyle echter door een van zijn eigen kornuiten overhoop gestoken dreigt te worden, is het Pater Boyle die zich voor zijn broer werpt en de dodelijke steek opvangt. De snelheid waarmee de uiterst haatdragende en onverzoenlijke Bernard dan ‘met ogen groot van ontzetting en onnoemelijk berouw’ bij zijn broer neerknielt, mag wel een heus geloofswonder heten.
Dat geldt ook voor de Marieken-van-Nieumeghen-achtige geestelijke omwenteling van de titelheld. In het begin van het verhaal vindt dít gesprek nog plaats tussen Arendsoog en Witte Veder:

‘[...] de volgende maand komt Pater Boyle, en neemt dan voorlopig zijn intrek bij ons.’
‘Witte Veder weten. Dan wij allen christenen zullen worden.’
Arendsoog moest ondanks zijn bezorgdheid lachen.
‘Wat zeg je dat gelaten! Zou je dan niet graag christen willen worden? Wij hebben er toch al heel lang en dikwijls over gesproken?’
‘Witte Veder nog niet weten... Witte Veder heel mooi vinden, maar dan geen wraak meer kunnen nemen, als nodig is...’
Arendsoog zuchtte.
‘Ja, jongen, daar stoten we bij jou voortdurend op af. En als er toch één is, wie ik het gun, dan ben jij het wel.’

Het laatste hoofdstuk, dat veelbetekenend ‘Opheldering’ heet, brengt de verlossing:

‘Witte Veder brengen blijde boodschap! Nog twee maanden, dan opvolger komen van Pater Boyle. Hij hier komen werken onder rode broeders van Witte Veder. En Witte Veder dan gedoopt worden!’
Allen zagen het geluk, dat uit de ogen straalde van de jonge Indiaan.
‘God zij dank!’ zei Mrs. Stanhope zacht.

Overigens wordt de daadwerkelijke bekering van Witte Veder zorgvuldig in het midden gelaten, hetgeen een niet eens zo heel onverstandige zet geweest zal zijn, want het katholieke gehalte stond weliswaar garant voor behoorlijke verkoopresultaten, maar toen men in de jaren ‘53, ‘54 poogde de serie ook te introduceren in de niet-katholieke boekhandel ging dat bepaald niet zonder slag of stoot. De vertegenwoordigers kregen regelmatig de argwanende vraag ‘Jullie zijn toch van 't houtje?’ te horen en ontkennen had, gezien de inhoud van de boeken, natuurlijk geen zin. Een en ander verhinderde niet dat het succes een sterk sneeuwbaleffect had en dat de eerste drukken gewoonlijk in oplagen verschenen van zo’n 10.000 tot 12.000 stuks!
Naarmate de reeks vordert, zijn er nog wel van die plotselinge karakterologische omwentelingen, maar ze worden minder ‘katholiek’ en meer in een algemener spectrum van ‘goed’ en ‘kwaad’ getrokken. Zo verandert in Schoten om middernacht (nr. 34) Texas Devil in Texas Angel doordat Arendsoog hem op zeker moment een blijk van vertrouwen geeft, zonder dat zijn bijnamen op iets godsdienstigs duiden.

1958, van vader op zoon

In 1958 werkte J. Nowee aan het twintigste deel, Arendsoog en de goudkoorts, toen hij ziek werd. Eerst leek het om een verwaarloosde longontsteking te gaan, maar een operatie in verband met kanker betekende op 9 oktober de dood van de schrijver en, daar zag het althans naar uit, van de reeks, want er waren geen notities of schema's van waaruit het verhaal voortgezet kon worden. De 22-jarige zoon Paul nam echter het karwei op zich.


Paul Nowee werd op 25 juni 1936 als achtste van veertien kinderen geboren in Den Haag. Na zijn schooltijd ging hij in militaire dienst, was werkzaam als redacteur en journalist, maar vanaf l962 wijdde hij zich volledig aan het schrijven van Arendsoog.
Van Arendsoog en de goudkoorts was alleen een doorslag van de eerste hoofdstukken beschikbaar, maar P. Nowee is er in geslaagd het verhaal bijna naadloos voort te zetten. Je moet weten dat de vrijstaande zin op bladzijde 76, ‘De volgende dag was Percy verdwenen...’, de laatste van J. Nowee was, wil je de ‘lasnaad’ zien. Zelfs de schrijver Leonard Roggeveen zag de overgang niet en dat was voor de uitgever van doorslaggevende betekenis om met Paul Nowee in zee te gaan.
Zowel de vader als de zoon als de uitgever had de gewoonte het reekskarakter van de boeken te benadrukken. De uitgever deed dat door bij de verschijning van elk nieuw deel reclame te maken met alle beschikbare titels. De schrijvers brachten onderlinge verbanden aan. Het is bepaald niet ongewoon in een later deel een inmiddels bekend personage terug te vinden, om via een voetnoot naar het vroegere deel verwezen te worden, met als ‘hoogtepunt’ Het monsterverbond (deel 58) waarin alle criminelen uit Arizona besluiten te zamen Arendsoog uit de weg te ruimen, want in de loop van de verhalen worden Arendsoog en Witte veder niet alleen steeds beroemder in Nederland, maar ook in Arizona.
In de boeken wordt trouwens geen spectaculaire ontwikkeling zichtbaar. Hoewel Arendsoogs speurderskwaliteiten in de loop der tijd enigszins ten koste gaan van de cowboyelementen blijven de karakters in principe hetzelfde en dat geldt ook voor hun rolverdeling. Witte Veder blijft drieënzestig delen lang een trouw, maar slecht ‘Engels’ sprekende metgezel van Arendsoog en ook hun avonturen blijven au fond hetzelfde: Er ontstaat onrust in de vorm van een (vee-)diefstal, een ontvoering of een moord, de helden komen in actie, worden gevangen genomen, soms met de dood bedreigd en weten alles tot een goed eind te brengen.
Enige handigheid in het bedenken van plots kan Paul Nowee niet ontzegd worden, maar de manier van spanning opwekken is altijd hetzelfde gebleven, steevast doet de vooruitwijzing zijn werk: ‘Als hij op dat moment geweten had, hoeveel moeilijkheden zij nog zouden ondervinden....’. Ook de techniek van de cliffhanger was bepaald niet onbekend, ineens verplaatst de handeling zich in tijd en ruimte: ‘Inmiddels...’.
Hoewel P. Nowee er voornamelijk op uit was amusement te bieden, voorzag hij zijn verhalen nog wel eens van een historische achtergrond, zoals in Arendsoog en de grote grondroof (60) en Kansas Kidnap (56) welke laatste gebaseerd schijnt te zijn op gebeurtenissen rond de Bende van Nijvel.
Het accent van de vertellingen is dus altijd sterk op de handeling gericht, maar ten opzichte van zijn vader besteedde P. Nowee íets meer woorden aan de couleur locale, een bescheidenheid die gemakkelijk verklaarbaar is: vader en zoon zijn nooit in Arizona geweest. Blijkbaar bestond daar bij de lezers geen behoefte aan: de Duitse (Adlerauge), Zweedse (Örnöga), Finse (Kotkansilma), Spaanse (Ojo de Aguila) en Italiaanse vertalingen, al deze ook in duidelijk als reeks vormgegeven boeken, niet meegerekend, zijn er meer dan vijf miljoen (!) exemplaren van de Arendsoogboeken over de toonbank gegaan. Voor een eerste druk wordt door verzamelaars inmiddels heel wat geld geboden. Als den Weled. Heer H.B. v.d. Sande dat had kunnen voorzien, had hij hoogstwaarschijnlijk nog wel even op zijn pen gekauwd voordat hij zijn oordeel velde.

Bij testament bepaald

Op donderdagavond 30 september 1993 is te ‘s-Gravenhage op 57-jarige leeftijd overleden de heer Paulus Nowee, auteur van de laatste 43 delen van de fameuze Arendsoogserie. Daarmee overleefden ‘onze vrienden’, Arendsoog en Witte Veder, hun schepper: de maandag daarop verscheen het laatste deel, Arendsoog...premiejager? (nr. 63).
Dat zal ook het laatste deel blijven, omdat Paul Nowee op 6 juni 1979 een testament had laten opmaken, waarin bepaald is dat:

aan de erfgenamen de last opgelegd [is] ervoor te zorgen dat eventuele onvoltooide manuscripten van de kant van de erflater in onvoltooide staat blijven bestaan; deze manuscripten mogen derhalve nimmer door derden worden voltooid.

Verder is overeengekomen dat:

de serie 'Arendsoog' nimmer, in welke vorm en door welke persoon dan ook, wordt voortgezet.

Deze wilsbeschikking betekent het einde van Arendsoog. Een uitgever of schrijver die zou wensen over te gaan ‘tot uitgave van een boek, dat mogelijk een gelijkenis vertoont, naar inhoud en strekking van het boek, met de door de heer Paulus Nowee geschreven boeken en gezien kan worden als een voortzetting van de serie ‘Arendsoog’’, vindt zijn weg dus geblokkeerd. Malmberg kreeg enkele vergeefse aanbiedingen de reeks voort te zetten (‘Zal ik u een synopsis en een proefhoofdstuk van deel 64 zenden?’), maar er worden geen nieuwe oplagen gepland, de voorraden worden uitverkocht en daarna is Arendsoog voer voor antiquariaten, verzamelaars (http://www.arendsoog.info/) en nostalgie.
Ach, de huizen op de dijk zijn gerenoveerd, het monument voor Spiekman is afgebroken en vervangen door een schamele gedenkplaat waarbij op 1 mei een steeds kleiner groepje socialisten even bij elkaar komt, de bosjes zijn weggehaald en de helling van de dijk doet in de verste verte niet meer denken aan een prairie. Wee hem die vraagt waarom.

Met dank aan de heer Th. Jansen, uitgeverij Malmberg.
Eerder verschenen in: Bzzlletin 254, 1998

Geen opmerkingen: