maandag 8 februari 2021

Tot stil. Tot wit. Over Kreek Daey Ouwens, Echo, echo

‘Een gedicht bestaat niet alleen uit woorden, het bestaat uit woorden en hun stilte. Misschien zelfs, durf ik te zeggen, uit zo weinig mogelijk woorden en zoveel mogelijk stilte. Een kwestie van spanning dus’, schreef Martinus Nijhoff in 1927 in een recensie – het zijn woorden die geschreven zouden kunnen zijn naar aanleiding van Kreek Daey Ouwens’ Echo echo.

Uitgeverij Vleugels benadrukt deze stilte in de typografie: de linker bladzijden zijn, op een bladzijdenummer na blanco; de rechter bladzijden bevatten de tekst, die derhalve zwemt in het wit, de stilte waar het oeuvre van Kreek Daey Ouwens blijkbaar naar op weg is, of vandaan komt.

Haar debuut, Stokkevingers (1991), legde in verhaalfragmenten en poëzie (‘Opa van glas’) haar thema’s vast: eenzaamheid, (niet zelden veroorzaakt door) de dood (van een naaste geliefde) en daardoor in ‘nuchtere’, afstandelijke stijl opgeroepen vervreemding. Enkele van haar bundels (bijvoorbeeld Kinderbed, 2004) preluderen op het fragmentarische dat Echo echo kenmerkt, maar andere leveren een verhalende samenhang. Zo ‘gaat’ De achterkant (2009) ‘over’ drie meisjes die tevergeefs bescherming zoeken tegen het verlies en bevat Blauwe hemel (2014) scènes uit het beknellende huwelijk van meneer Danie die zijn heil zoekt in het schrijven aan ‘Larissa’. Ook Oefeningen in het alleenlopen (2017) vertoont een structuur die gebaseerd lijkt op de ontwikkeling van een kind tot volwassen vrouw, maar de soms zéér korte teksten (‘wat?’) lopen vooruit op het wit-in-overtreffende-trap in Echo echo.

De structurering van deze bundel is op zijn minst paradoxaal. Er is een tiental ‘hoofdstukken’, maar het aantal gedichten binnen zo’n afdeling lijkt willekeurig, respectievelijk vijf, negen, tien, zeven, zeven, twee, twaalf, zeventien en drie. Daarbij moet nog in aanmerking genomen worden dat teksten in plaats van door een titel gemarkeerd worden door een typografisch tekentje in de vorm van een minuscuul boomblaadje – en dat dit bij een aantal teksten weggelaten wordt, waardoor de suggestie gewekt wordt dat de tekst op de volgende oneven bladzijde doorloopt, terwijl elders op één bladzijde twee of drie tekstjes door een dergelijk tekentje onderscheiden worden. Dat roept vanzelf de vraag naar de samenhang van de teksten op. Daarnaast frustreert het typografisch wit het zoeken naar een narratief. Hierdoor wekken de relaties tussen de teksten de indruk vooral associatief (tot stand gekomen) te zijn, terwijl er tegelijkertijd  buitengewoon zorgvuldig over deze vormgeving lijkt nagedacht: sommige teksten beginnen met, andere zonder hoofdletter.

Het lijkt zinvol enkele van deze associatieve verbanden te volgen, want motieven – zeker degene die aansluiten bij de thema’s van vroeger werk – werken verhelderend. Vóór ‘hoofdstuk’ 1 is een cursief gedrukt kwatrijn opgenomen dat de allure heeft van een motto. Er is daarin sprake van ‘een / reusachtige schaar: Knip… knip…’. Op bladzijde 21 snijdt ‘iemand’ ‘een enorme schaar door de wereld’, terwijl een ‘je’ op bladzijde 39 een stuk van de vleugels van een zojuist gekocht koppel duiven zal afknippen. Dit destructieve kortwieken wordt meerduidig door de toevoeging ‘zodat ze niet wegvliegen’ (hetgeen evident in verband staat met het thema ‘verlies’) én doordat het zes bladzijden later een vervolg krijgt in een wensenlijstje: ‘Ik zou willen dat er geen vogels waren die zich / te pletter vliegen.’

Uit dergelijke losgeknipte semantische snippers is – na de als zelfstandige tekst gepresenteerde aankondiging op bladzijde 35: ‘Dit is al heel lang niet gebeurd:’ – het motief te destilleren van een jongen (met een bril), die verliefd wordt op een (anorectisch) meisje (van dertien). (Bladzijden 37, 79, 83.) Het anorectische meisje treffen we elders aan in een vuurrode jurk voor een ‘muil’, die te duiden is wanneer we eerder deze ‘muil’ van een spiegel gezien hebben met ‘twee vleugels’ waarin zij zich weerspiegeld ziet. Ongetwijfeld is het ‘anorectische’ vervolgens te verbinden met een drietal her en der in de bundel opdoemende pogingen om minder te wegen door één voet op te tillen ‘als ik op de weegschaal sta’. Het motief van de bril culmineert op bladzijde 87 in een scène waarin ‘jouw bril […] aan mij [wordt] toevertrouwd’, terwijl ‘ik’ ‘in de rij voor jouw kist’ staat. Geen wonder dat een ‘aapje’ verbonden wordt met ‘melancholie’, want meer dan dertig bladzijden later blijkt er een foto van ‘hem’ te bestaan met ‘een aapje op /  zijn schouder’. In dit verband is het begrijpelijk dat na de aanhef ‘De dagen,’ (let op de komma!) bladzijde 57 verder leeg blijft.

Het lijkt er op dat Echo echo een uitwerking is van enkele regels uit Blauwe hemel: ‘Ik probeerde / nergens aan te denken maar er waren te / veel dingen waar ik niet aan wilde denken.’ Terwijl een metaforische schaar het leven tot herinneringen knipt, flitsen tussen motto en slotakkoord gedachtesprongen tevoorschijn. Dat motto, ontleend aan de Azerbeidzjaanse dichter Gasham Najafzadeh luidt: ‘You are aware or not – I’m still not yet’, te vertalen met ‘Je weet het of niet, ik nog steeds niet’. Het slotgedicht bestaat uit één zin, waarin menigeen ‘herinneren’ als laatste woord gebruikt zou hebben. Deze luidt: ‘Dat soort dingen om jou te blijven missen.’

Kreek Daey Ouwens, Echo, echo, uitgeverij Vleugels, 2020.

Eerder verschenen in: Poëziekrant 4, jul-aug 2020



 

 

 

Geen opmerkingen: