dinsdag 14 december 2010

Kristallen. Metaforen.

Over ...die zo rijk zijn aan zichzelf... over Hans Faverey

Eerst als alles is gerangschikt
en alle dingen hebben plaatsgevonden,

treedt wanorde aan het licht.
Hans Faverey (uit: VG, blz. 485; Ged. blz. 493)



Hét boek is natuurlijk Verzamelde gedichten, altijd opnieuw omzichtig benaderd, er in gelezen, gebladerd, er over gepeinsd en daarbij bijna altijd de ervaring dat die poëzie iets met mijn bestaan doet. Faverey dacht tijdens het schrijven niet aan een lezer; in ...die zo rijk zijn aan zichzelf... zijn wat 'aantekeningen voor het interview met T. van Deel' opgenomen, één ervan luidt: 'Voor wie? Houdt me niet bezig. Voor mezelf, een paar mensen die het kennelijk interesseert. Maar op een onbewoond eiland zonder publiek, zou ik het ook doen.' Maar toch...

Alles wat mij vertrouwd is,

kan vreselijk stuk. Door te weinig
stuk te zijn, ontloop ik de kans
om dit in sierlijke regels

te moeten ontkennen.

Blijkbaar voor Hans Faverey een waarheid, en voor mijzelf niet minder. In een opgenomen brieffragment aan Lela Zeckovic staat: '(..) And the second perhaps more important thing is: where can I find absolute truth, pureness. And how can I approach this. [...] What is life, how we can show it, directly or indirectly. Perhaps you laugh that I am so naiv to believe that I can find this, but to go to it, this is beautiful. It keeps me moving, I shall not be an old, black water where even fishes don't want to live, and no plants grow. Even if God would say: 'Dear Hans, be quiet, here is 1 kilo truth, sit down and eat it', I should not accept it. God can go to hell with his truth, because it is His truth, I must find it myself. (..)' Onmiddellijk schiet me Faverey zelf te binnen:

Wat moet een brief zoals
deze hier niet hebben doorstaan
om zo dicht te kunnen naderen

tot zijn voltooiing.

Hoewel de brief stamt uit 1955, 'herken' ik dit als een betere beschrijving van wat me overkomt bij het lezen van zijn gedichten dan ik zelf kan leveren. Hiermee bedoel ik niet dat Verzamelde gedichten zes ons waarheid behelst, maar zes ons van de schoonheid van het zoeken naar die waarheid.
Wie geïnteresseerd is in de 'stilstand' en de 'verdwijningen' in Favereys werk, moet ook en vooral de bewegingen - op zoek naar Waarheid en Schoonheid, de voltooiing zo lang mogelijk uitstellend - die er aan vooraf gaan, zien. En daarbij is iedereen natuurlijk op zoek naar zijn eigen waarheid. Hoe kan het ook anders? Die waarheden zullen niet altijd dezelfde zijn. Hoe kan het ook anders? Maar wat doen die waarheden met het oeuvre van Faverey? 'Alles wat mij vertrouwd is, // kan vreselijk stuk'.
Napraatpapegaaien vertonen de neiging gedichten van Hans Faverey dood te slaan met het predicaat 'autonoom'; steevast duikt dan de formulering op 'dat die gedichten niet refereren aan iets in de werkelijkheid en naar niets anders verwijzen dan zichzelf'. Als het prachtig verzorgde ...die zo rijk zijn aan zichzelf... al zin heeft, dan is het in ieder geval dat dit standpunt door dit boek in beweging gezet wordt. Het voorbeeld om dat te verduidelijken is 'de metafoor'. 'Als elke woord voor alles kan staan, kan het woord 'schorpioen' voor het begrip 'communicatie' staan en het woord 'steen' voor het begrip 'woord'. Een symbolische of metaforische lezing is dan niet nodig. Zodra je een woord gaat duiden door het te laten verwijzen naar iets anders dan zichzelf, creëer je een 'foutenuitbarsting' zoals de dichter metaforen noemt,' staat ergens (blz. 30, 31) in de bundel te lezen. De schrijver van deze regels verwijst naar Favereys dichtregel 'Metaforen. Foutenuitbarstingen.' en gaat voorbij aan de vraag of daar staat 'metaforen zijn foutenuitbarstingen'. Ik wil niet beweren dat die uitleg per definitie onzin is, maar de kracht van Favereys poëzie bestaat er mijns inziens nu juist in dat er niet staat 'zijn', maar een punt. Misschien moet je wel lezen: 'metaforen en foutenuitbarstingen'. 'Of' kan ook nog wel. Wat ik wil zeggen is dit: Favereys gedichten, althans de interpretatie ervan, is nauwelijks vast te leggen. Probeer maar eens vast te stellen waar 'dit' naar verwijst in het citaat hierboven en de betekenis van de zin komt onmiddellijk in beweging.
Martin Reints vergelijkt in zijn bijdrage het werk van Wallace Stevens en Faverey en komt tot de stelling: Voor Stevens zijn het gebruik van metaforen en het schrijven van poëzie één, het dichtwerk van Faverey bestaat juist uit het vermijden van metaforen. Dezelfde Arjen Mulder echter van wie ik zojuist nog de opvatting citeerde dat een symbolische of metaforische lezing niet nodig was, leest Favereys gedicht

Terwijl het overdrijft
zoals vroeger een zeppelin
of een losgeraakte

versperringsballon,
moet ik eerst niezen,

voor ik afstand doe
van al die kristallen
die ik even ver-
bitterd lief heb
als mijzelf.

als de beschrijving van de psychische ervaring na het opsnuiven van cocaïne, de reactie daarop en er afstand van nemen. Een metaforische lezing toch? Het aardige van het boek is dat de eindredactie in voetnoten de kruisverbanden tussen de artikelen aangeeft en dat we op deze bladzijde rechtstreeks doorverwezen worden naar het artikel van Wiel Kusters die de kristallen uit Het ontbrokene verbindt met 'de symbolistische traditie waarin Faverey werkte' en ze achtereenvolgens als de gedichten zelf en als 'ruimte-innemende processen in medische zin; aan abnormale, dodelijke groei en woekering van cellen' interpreteert. Dit alles is wat de bundel waardevol maakt: de confrontatie van de verschillende visies. In de loop der tijd 'liepen Favereys gedichten vol met inhoud' lezen we ergens en precies die inhoud maakt natuurlijk dat er steeds meer visies mogelijk zijn. Het zou Faverey waarschijnlijk om het even zijn wie er welke betekenis aan toekende: 'Iedereen mag zelf uitzoeken wat hij er in ziet/projecteert,' noteerde hij.
Deze bundel maakt in ieder geval ook duidelijk dat het een misvatting is te denken dat het werk van een als 'autonoom' geafficheerde dichter als het ware zo aan het leven onttrokken is dat het er los van staat. Rein Bloem zegt in dit verband: 'in tegenstelling tot wat men (de kritiek) vaak heeft gesteld, is het autobiografische gehalte van Favereys door hemzelf misleidend genoemde 'onthechtingsoefeningen', zeer groot. Er is bijna niets dingmatigs of taligs dat hij niet bij voorbaat heeft gezien.' In de afdeling 'Uit de nalatenschap' zijn behalve aantekeningen voor interviews met Willem van Toorn en T. van Deel enkele brieffragmenten opgenomen die het bovenstaande op prachtige, mij ontroerende manieren illustreren. Faverey vond Madame Bovary een rotboek, omdat 'niemand -en vooral Emma niet- al is het maar de geringste kans krijgt,' schrijft hij in een brief aan Gerrit en Paula Kouwenaar, die ook passages bevat over het eiland Šipan, Favereys geliefde ijsvogel en waarin zinnen staan als: 'Hoewel ik het zelf ben, draai ik op alles uit' en 'Ook schoonheid is nauwelijks te verwerken.' Kiemcellen voor gedichten, die de wisselwerking tussen leven en werk laten zien en, misschien is dat wel de grootste verworvenheid van dit boek, bestand blijken tegen welke interpretatie of opvatting dan ook.
Ik heb bij de bespreking van Verzamelde gedichten (in Ons Erfdeel, 1993, nr.4) gepleit voor publicatie van eerdere (klad)versies van gedichten; wanneer de Historische Uitgeverij meer plannen met Faverey heeft: ik zou een boek met veel meer van dat soort brieven, kladschriften en aanzetten gretig lezen.



Literatuur
Hans Groenewegen (redactie), ...die zo rijk zijn aan zichzelf... Over Hans Faverey. Groningen, 1997, Historische Uitgeverij.

Eerder verschenen in: Bzzlletin 249, 1997.

Geen opmerkingen: