vrijdag 20 januari 2023

Wat alleen op papier een bestaan ​​kon hebben

De Nagelaten gedichten van Koenraad Goudeseune bestaan ​​uit twee afdelingen. De titel van de eerste, uit vijftig sonnetten bestaande, afdeling is ontleend aan een van de gedichten: 'Ik heb voor niks geschreven'; de titel van het slot van de bundel luidt: 'Laatste woorden'. zijn de gedichten  opgenomen die de dichter in het aangezicht van zijn dood via Facebook gepubliceerd heeft.

In eerste instantie lijkt de titel van de eerste afdeling het oude motief van Goudeseunes geringschatting ten aanzien van zijn eigen poëzie te hernemen. In zijn laatste twee bundels kenschetste hij zichzelf als 'een middelmatige dichter' die 'een soort proza ​​[schrijft] dat pretendeert poëzie te zijn, / maar dat eigenlijk geen van beide is. // De muziek ervan is gering.' En ook in deze bundel heet het: 'Er zijn van mijn hand maar een paar gedichten waarop ik met / reden trots kan zijn […]'. In het gedicht 'Petrarca' blijkt dat Goudeseune vindt dat zijn poëzie het tegen die van de Italiaanse meester moet afleggen: '[…] Petrarca / lezen en constateren dat wat ik zeg wil al eeuwen / eerder zoveel mooier werd gezegd.'

Verderop in de bundel blijkt de verzuchting 'Ik heb voor niks geschreven' te verwijzen naar het in Goudeseunes poëzie dominante motief van de onbeantwoorde liefde: 'Door jouw afwezigheid lijkt het huwelijk tussen ons / wel gered. We zijn alleen maar woorden, liefste, door mij op papier gezet […] Maar wij die niet samen konden zijn, / zijn het hier misschien pas echt? […] Je zal nu wel niet meer komen, ik heb voor niets geschreven.' De verwantschap met Petrarca is derhalve veel inhoudelijker: in zo'n 35 sonnetten is expliciete sprake van Goudeseunes onbereikbare 'liefste' (meestal een 'jij'), zoals in 'Wissel': 'Maar dit gedicht moet het stellen zonder jou. […] En ook ik, // zo lijkt het, heb nooit geweten wie je was en waar ik hoopte je te vinden, vond ik niets & niemendal. / Enkel wat verdwijnt, liefste, houdt voor altijd stand.' Goudeseune verbindt met het motief van de onbereikbare liefde een aantal klassieke, romantische motieven: 'zij' is, evenals Petrarca's Laura, soms concreet en krijgt zelfs een naam, maar toch is 'zij' – veelal tegelijkertijd – een metafoor voor een existentieel gevoel van gemis: 'levensmoe en tegelijk / vol verlangen naar wat ik onmogelijk krijgen kan', in een gedicht botweg samengevat in het woord 'alleenigheid'. Daarbij zet de dichter ook in op de eeuwigheidswaarde van poëzie, want misschien is 'zij' (of dát wat niet te vinden is) wél in het gedicht vast te leggen en aan de tijd te onttrekken: 'bijzonder is alleen dat wat ik zo gaarne wou, jou / tastbaar maken, mij ook is gelukt, althans in woorden.'

De Nagelaten gedichten hebben op het eerste gezicht de sonnetvorm met het werk van Petrarca gemeen, de verschillen zijn echter legio. Van de strakke vormen van Petrarca (iedere regel in principe twaalf lettergrepen, een strak rijmschema, elke strofe valt samen met een volzin) is geen sprake: Goudeseunes regellengte fluctueert sterk, aan klassieke rijm heeft een broertje dood en zijn enjambementen gaan er lustig op los. Zijn zinnen meanderen. Hij beoordeelt dat zelf in zijn allerlaatste gedicht, alweer onbarmhartig depreciërend, als 'koketteren met een kunde die er eigenlijk / geen is. Is schoonschrijverij en slaapverwekkend.' Maar hij schrijft er een beperkende voorwaarde vóór: 'Meanderen in een vers – indien alleen dát gezocht' en pleit daarmee zijn gedichten vrij, want niet alleen wordt de onbereikbare (ge)liefde gezocht, Goudeseunes poëzie is een aanhoudende poging tot wat Gorter beschreef als 'Ik zoek te zeggen'. In het gedicht 'Trace' citeert hij Edmund Husserl, de grondlegger van de fenomenologie: 'Zurück zu / den Sachen sebst' en noemt de  filosofie met name. Men zou de fenomenologie als volgt kunnen omschrijven: Men is zich iets (Husserl spreekt over 'het ding', 'die Sache') bewust. Dat 'iets' dringt zich woordloos aan het bewustzijn op en dus staat de betekenis er nog niet van vast. Dat 'iets' wat in de ervaring is besloten, moet vervolgens worden geëxpliciteerd, onder woorden worden gebracht.' Wanneer men voor dit 'iets' de thema's van Goudeseunes gedichten als 'onvervuldheid', 'verlangen naar vervulling', 'alleenigheid' invult, heeft men een fenomenologische beschrijving van zijn poëzie en begrijpt dat het 'meanderen' als een metafoor voor 'gedachtestromen' te lezen is.

Het is in Nagelaten gedichten alsof Goudeseune de balans met betrekking tot zijn – althans door hem gevoelde – verguizing opmaakt. In 'erfenis' schrijft hij met bitterheid over 'Wie mij het licht niet gunde' […] en met een schitterend schrijnend enjambement over de tijd 'toen ik mij door hen levend / begraven voelde'. Desalniettemin schemert in de bundel zo nu en dan een besef door dat 'De dichter zelf […] bij leven dood [is] en pas // als wat hij schrijft de tand des tijds kan overleven, levend.' En: 'Maar 't is ook ik met schrijven reed begon vooraleer / ik leefde en wat ik schreef geen andere bedoeling had / dan na mijn dood in taal te kunnen blijven bestaan.' Eén van zijn laatste gedichten, veelzeggend 'Erkenning' getiteld, eindigt met de regel 'Ik weet zeker dat na mijn dood erkenning wacht.' Het gedicht laat aan de lezer in welke toonaard, mineur of majeur, hij de verzuchting leest. Wellicht zijn daarbij de verwijzingen naar en citaten van enkelen uit de geschiedenis van het sonnet (Petrarca, Shakespeare, P.C. Hooft, Louise Labé) een verhulde poging aansluiting te zoeken bij deze groten uit de traditie?

Het is in het licht van Goudeseunes pogingen af te rekenen met de door hem gevoelde miskenning tantaliserend dat de eerste afdeling bestaat uit vijftig gedichten en niet uit de aan 'je' beloofde honderd, waaraan tot drie maal toe in gedichten gerefereerd wordt. Van een verantwoording van de halvering (wie, waarom, welke wel en welke niet?) ontbreekt elk spoor.

Op het hierboven gegeven citaat waarin de dichter van zijn eigen bestaan ​​in taal na de dood spreekt, volgt deze terzine: 'Ik weet hoe ijdel deze woorden zijn, maar geloof / me vrij, opgenomen van mezelf deed ik 't niet, maar alleen / voor jou, liefste. 'k Wil niet dat jij er niet meer bent.' Zoals zo vaak bij het voorlezen van Goudeseunes gedichten, eindigde ik met een verstikte stem. 'Als ontroering / de maatstaf van waardevolle poëzie mag zijn', dan verdient Goudeseunes poëzie erkenning in de vorm van een complete uitgave van zijn Verzamelde Gedichten.

Eerder verschenen in de Poëziekrant 3/4, 2022 


Geen opmerkingen: