donderdag 28 februari 2008

Waan en werkelijkheid, het rusteloze leven van Gérard de Nerval.

De omineuze beginzin uit de eerste brief van Gérard de Nerval luidt: “Op het ogenblik gaat alles goed, […] maar ik wil u niet verhelen dat ik mij gisteren zorgen over de toekomst begon te maken.” In de allerlaatste zin, uit een brief twee dagen voor zijn zelfmoord, schrijft hij zijn tante: “Wacht vanavond niet op me, want de nacht zal donker en lang zijn.” Een min of meer toevallige keuze wellicht, maar tussen deze twee polen speelde het leven van Gérard de Nerval, pseudoniem van Gérard Labrunie (1808 – 1855) zich af.
De “keuze uit de correspondentie”, zoals vertaler Edu Borger die opnam in Het treurige beroep van schrijver, deel 254 uit de Privé-domeinreeks, levert enerzijds het beeld op van een man van de wereld die dankzij het onderhouden van de juiste relaties goed voor zichzelf liet zorgen: hij gaat zelden of nooit onderweg zónder aanbevelingsbrieven en een, meestal op voorspraak van hooggeplaatste bekenden, door een ministerie deugdelijk voorziene portemonnee. Daardoor mogen Nervals brieven in aanvang te lezen lijken als een prettige negentiende-eeuwse briefroman, anderzijds werpen zijn nerveuze kwalen steeds meer hun schaduw over zijn leven, wordt dat tragischer en het lezen van zijn correspondentie beklemmender, zeker wanneer men in het licht van zijn zelfmoord van het volgende citaat de voorspellende waarde inziet: “Maar wat moet je beginnen wanneer je ziek, verdrietig of teneergedrukt bent zoals ik dat vorig jaar was. Je weet dat ik toch niet makkelijk te ontmoedigen ben, en ik heb geen gebrek aan wilskracht, zeker niet, en op die manier zal ik alle tegenspoed van dit moment te boven komen. De literator heeft evenals de kunstenaar alleen zichzelf aan zijn kant en het is dus noodzakelijk dat hij over al zijn vermogens beschikt, wanneer hij ziek wordt of ontmoedigd raakt is alles verloren.”
De bundel opent met een in 1839 gepubliceerde novelle die tegen de achtergrond van De Nervals ziektegeschiedenis opmerkelijk mag heten. De koning van Bicêtre vertelt het verhaal “van de waanzin van een hoogst eigenaardige figuur”, Raoul Spifame. Gezien De Nervals latere geestelijke ontwikkeling zou hij over de voorspellende waarde van dit geschrift zeer tevreden geweest zijn, te meer daar de eerste verschijnselen van zijn nerveuze stoornissen zich twee jaar later zouden openbaren. De Nerval leed aan waanvoorstellingen en waarschijnlijk waren manisch-depressieve verschijnselen hem ook niet vreemd: “Soms dacht ik dat mijn energie en mijn activiteit verdubbeld waren; ik meende alles te weten en alles te begrijpen; de verbeeldingskracht bezorgde me grenzeloze verrukkingen. Zal ik het moeten betreuren die kwijtgeraakt te zijn wanneer ik dat wat de mensen de rede noemen herwonnen heb…?”
Uit Ramadannachten (een keuze uit Voyage en Orient, 1851) blijkt welk een zintuiglijk en desalniettemin rationeel waarnemer De Nerval kon zijn wanneer hij bij zinnen was. De uitvoerige reisbeschrijving werpt juist heden ten dage een historisch licht over de actualiteit van de Turkse aansluiting bij de EU.
De kwalitatieve hoofdmoot van de lijvige bundel bestaat uit de novellen Sylvie. Herinneringen aan de Valois (een keuze uit Les filles du feu, 1854) en Aurélia of de droom en het leven, postuum gepubliceerd.
Aan Sylvie heeft De Nerval lang gewerkt, de eerste verwijzingen in de correspondentie stammen uit 1848, de laatste uit 1853. Het is een hoogromantisch verhaal waarin De Nerval middels schitterende, soms verbazend exacte evocaties het arcadische landschap uit zijn jeugd oproept, doorspekt met melancholiek stemmende, verheerlijkte herinneringen aan een eerste tot mislukking gedoemde liefde. Soms echter komt de schrijver verrassend rationeel uit de hoek: “De illusies verdwijnen, de een na de ander, als de schillen van een vrucht, en de vrucht, dat is de ervaring. De smaak ervan is bitter, maar heeft toch iets scherps wat je versterkt.”
De verschillen tussen Sylvie en Aurélia (ongetwijfeld is het personage gebaseerd op de actrice Jenny Colon voor wie De Nerval een tragische liefde koesterde) zijn schokkend. Sylvie is, ondanks de teleurstelling om de teloorgaande liefde, een melancholisch, romantisch en zintuiglijk verhaal.
Aurélia is vooral in het begin afstandelijker. Het is een lucide analyse van De Nervals geestestoestand uit de laatste periode van zijn leven, waarin het overvloeien van de droom in het werkelijke leven een steeds grotere rol gaat spelen. De Nerval krijgt visioenen bij het lezen waarvan “De verzoeking van de heilige Antonius” een vrolijke kermis lijkt. Op zeker moment is zijn twijfel aan de onsterfelijkheid van de ziel opgeheven en druipen zijn waanvoorstellingen van de christelijke symboliek. Inmiddels blijkt hij in staat deze groteske taferelen in glashelder proza op te schrijven en terwijl de grenzen tussen zijn (godsdienst)wanen en de werkelijkheid steeds verder vervagen, kwalificeert hij zijn visioenen zelf als ‘bizar’ en ‘waanzinnig’. Het is geen wonder dat de symbolisten en de surrealisten hun negentiende-eeuwse vakbroeder hoog hadden zitten.
Het mag in een tijd van hype en jacht op bestsellers een wonder heten dat een deel van een dergelijk bijzonder oeuvre nog kan verschijnen. Men mag vertaler-bezorger Edu Borger er dank voor zeggen, evenals uitgeverij De Arbeiderspers die met de reeks Privé-domein tenminste iets heeft dat in de schaduw van de Bibliothèque de la Pléiade kan staan, want daarin verscheen natuurlijk De Nervals “Oeuvres complètes”.

Gérard de Nerval, “Het treurige beroep van schrijver”, gekozen en vertaald door Edu Borger. Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam, 2004. Privé-domein, nr. 254. 412 blz.

Geen opmerkingen: