Zo is de geschiedschrijving; iedereen heeft zijn eigen versie en uiteindelijk overleeft het mooiste verhaal, of de versie die de houders van de macht welgevallig is.
(Epiphanius Rusticus in: Jan van Aken, Het oog van de Basilisk)
In Jan van Akens vorige roman, De valse dageraad, krabde de hoofdpersoon, de oude monnik Hroswith, een bijbel af om zijn levensverhaal aan het perkament te kunnen toevertrouwen. Dat was mild uitgedrukt nogal spectaculair: Hroswith had zowat de hele wereld, voor zover die in 1065 bekend was, bereisd in vaak onwaarschijnlijke situaties, zowel wat betreft de kwantiteit als de aard daarvan. De levenslust van Van Akens protagonist spatte van de bladzijden af, maar het boek stemde óók enigszins melancholiek, omdat het ondubbelzinnig het vergankelijke van welhaast alles van waarde duidelijk maakte. Ook zijn recent verschenen, derde boek, De dwaas van Palmyra, is een historische roman met een schrijvende hoofdpersoon. Deze Damis is in de eerste eeuw na Christus met een zeilschip op weg naar de hereniging met zijn meester, de filosoof en gedoodverfde pseudo-Christus Apollonius van Tyana, wiens leerling hij lange tijd geweest is, tot hij vanwege een botbreuk achter moest blijven, terwijl Apollonius naar Rome reisde.
Het is een totaal ander boek dan De valse dageraad. De schamele belevenissen van Damis uit De dwaas van Palmyra kunnen niet in de schaduw staan van die van Hroswith. Het schip waarmee hij op weg is naar de hereniging met zijn meester, doet door aanhoudende windstilte vaak niet veel meer dan … dobberen en eigenlijk ‘dobbert’ Damis ook. Dat is ongetwijfeld precies de bedoeling van Jan van Aken, want De dwaas van Palmyra kan beschouwd worden als tegenhanger van het vorige boek. De schrijvers die in beide boeken aan het woord zijn, hebben totaal verschillende karakters. Hroswith heeft eerst met volle inzet gelééfd en schrijft achteraf zijn leven op, uitgaande van zijn herinneringen. Damis wil meteen en ter plekke álles uit zijn leven boekstaven, hoewel zijn leermeester hem (en daarmee de lezer) al vroeg in het verhaal onbarmhartig duidelijk maakt dat dit slecht voor zijn geheugen is en dat herinneren beter is. Daar komt nog bij dat Damis denkt dat élk woord van belang is en daardoor niet in staat is hoofd- en bijzaken van elkaar te scheiden. Dat leidt nogal eens tot humoristische passages, want het komt meermaals voor dat de mooie en raadselachtige medepassagiere Agathanassa hem tot vertellen aanmoedigt, maar dat Damis het spoor in zijn verhaal, dat toch zijn eigen levensverhaal behelst, volledig bijster raakt. Ook onderbrekingen brengen hem danig in de war. Het raadplegen van zijn geschriften brengt hem dan niet veel verder: deze blijken, ook naar zijn eigen inzicht, slechts ‘onbeholpen gedachten’ en ‘vluchtige aantekeningen’ te bevatten die hij niet meer tot een samenhangend geheel geordend krijgt en die wellicht ooit herschreven zullen moeten worden.
Het is ironisch dat zowel Damis als Apollonius van Tyana historische figuren zijn. De biografie van de laatste is geschreven door Philostratus. De belangrijkste bron daarvoor waren de geschriften van Damis Ninevé, die verloren zijn gegaan. Van dit laatste gegeven maakt Jan van Aken op handige en humoristische manier gebruik. In de roman doen water en wind hun funeste werk en Damis’ levenswerk, dat op land inmiddels per dromedaris vervoerd moest worden, gaat verloren. Wanneer Van Aken in zijn nawoord bij de roman droogweg opmerkt dat hij het moeilijk vindt Apollonius en de zijnen als werkelijk historische personages te beschouwen, en dat hij ze veel liever ziet als producten van de verbeelding, draait hij niet alleen zijn hoofdpersoon een loer, maar werpt hij tevens licht op waar het in de roman wérkelijk om draait. En dat is de relatie tussen werkelijkheid en verhaal. Nadat Apollonius en Damis tijdens een tocht door de Kaukasus in drie achtereenvolgende dorpen geconfronteerd zijn met de ‘werkelijke’ plaats waar Prometheus vastgeketend zou hebben gezeten, raakt Damis van de wijs. Later blijkt hij alleen de eerste plaats als de ‘enige echte’ opgetekend te hebben. Zijn leermeester probeert hem duidelijk te maken dat de historische werkelijkheid er niet zoveel toe doet, maar dat de betekenis wellicht schuilt in het gegeven dat Prometheus met zijn ontsnapping geleerd heeft vrij te zijn van zijn eigen kluisters. Op dat moment is het aan dovemansoren gezegd, Damis raakt pas ‘verlicht’, wanneer hij beseft dat zijn geschriften onherstelbaar beschadigd zijn. Pas dan ziet hij in dat de door hem geschreven woorden op zich weinig betekenen en dat alles eerst door zijn aanwezigheid betekenis kreeg. Zijn confrontaties met de overdreven mythen die er over zijn leermeester de ronde doen, vallen dan ook op hun plaats.
Van Aken vertelt dit allemaal op een droogkomische en vaak subtiele manier. Zo worden Damis’ verhalen, of pogingen daartoe, steeds onderbroken door het dagelijks leven aan boord.
Van Aken laat zijn personage in de eerste eeuw tot een (post-)modern inzicht komen: de taal is niet in staat de werkelijkheid adequaat onder woorden te brengen, eerder scheidt de taal ons van de werkelijkheid. Het is veelzeggend dat Hroswith in De valse dageraad een bijbel, een verzameling religieuze mythen, afkrabt om te gebruiken voor zijn levensverhaal. Het spreekt minstens evenzeer tot de verbeelding dat Van Aken historische figuren omsmeedt tot literaire personages als brenger van de boodschap dat de verbeelding het kan, en misschien wel moet, winnen. Geheel volgens dat credo is De dwaas van Palmyra een met onderkoelde humor gebracht verhaal dat nog ergens over gaat ook en dat maakt Jan van Aken eens te meer een verteller die wat te zéggen heeft.
Eerder gepubliceerd in: De Haagsche Courant, 31 oktober 2003
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten