donderdag 7 februari 2008

De zoveelste spraakgestalte. Over A.D. Folklore Imaginaire de Flandre bezorgd door Jacques Hamelink

Jacques Hamelink heeft zich gedurende zijn dichterlijke car­rière bediend van zeer uiteenlopende stijlen en is er tot nu toe steeds in geslaagd voor zijn herinneringen aan ontslapen dierbaren een 'spraak' te vinden. In Responsoria (1980) betrof dat de wereld rond zijn moeder die hij in pregnante spreektaal herdacht; Herinneringen aan het verdwenen licht (1986) is opgedragen aan zijn vader die daarmee zijn plaats krijgt in de poëzie, de familie en Zeeuws-Vlaande­ren. Eén van de familiele­den die in dit boek met poëzie bedacht worden, is de zes jaar na de dood van zijn vader geboren zoon van Jacques Hame­link, Asael, die de dichter in zijn herdichting van een aantal Bijbelboeken, Sacrale komedie (1987) met Boek mijn zoon Asael moest herden­ken, hem daarmee plaatsend in een groot Bijbels verband. De later apart verschenen kleine bundel Asaels rust heeft Hamelink nu opgenomen in het hart van het hybridi­sche boek A.D. Folklore Imaginaire de Flandre.
Het is Hamelinks poëtisch pak van Sjaalman, zo zou je kunnen zeggen, want hij bedient zich van het aloude romantische gegeven à la François HaverSchmidt/Piet Paaltjens, dat hij de bundel niet geschreven zou hebben, doch bezorgd. Daarbij is hij er niet voor teruggeschrokken het Sjaalman-Droogstoppel-Multa­tuli-effect nog wat uit te vergroten: De A.D. van de titelpagi­na zou Aarnout Dees (1799-1901) zijn, alias Diaz van de Reuzen­hoek onder Zaamslag, van wie het dichterlijk oeuvre, alsmede dat van zijn poëtisch anima A.R. (Antoon Rooze (1822-1840)) in handen gekomen zou zijn van Mr. Petrus Dieleman (1828-1904), wiens erven het doorgenummerde lijvige manuscript geschonken zouden hebben aan een, overigens ook met name genoemde, neef van Hamelink die het uiteindelijk hem ter inzage deed toeko­men...
Deze imaginaire opzet, compleet met inleiding, brieven, aante­keningen en een biografische schets omtrent A.D. maakt anno 1994 op eerste gezicht een nogal hilari­sche indruk en dat geldt ook voor de toon die alle personages aanslaan. In het eerst gedicht wordt retorisch gevraagd 'Is dan niet poëzie moeder­spraak / van de mensheid?' en deze moederspraak barst in de hele bundel bijkans uit haar voegen. Het boek staat vol met exube­rante 'poëziespuwsels', neologismen, ellipsen. Echo's van 'volksstrotspraak' worden afgewisseld met reminiscenties aan Hölderlin, Celan, Rimbaud (zijn 'Ik is een ander', dat op blad­zijde 172 humoristisch geciteerd wordt, is hier wel heel letterlijk waargemaakt), Gorter, de Bijbel. Het boek bevat liefdes­liederen, elegieën, volksliedjes, bucolische en anacre­onti­sche ge­dichten, oden, epigrammen en hymnen. Eén voorbeeld:

Voorverst zicht

Nog, majesteitelijke rust van de landdag,
trutsel ik, aai ik de kat die mijn hand lekt. Zag ik,
vuuroge, echter niet onlangs rijst
over de soeppot voor zout aan?

Jij, verziendheid van de hoge ouderdom,
stelt me schadeloos. Nog verbroeder ik, langeenzame
man in een alle hoogten afhalend tijdperk
met de steen onder de eegde

daarginds. Dat hij op de kik
van een kraai die op Eirde geleefd heeft
nu opwieke! Ploeger van den Tempel,
het was niks. Trek de vöre recht. (blz. 228)

Toch mag deze baaierd van taal en uitbundigheden niet het zicht ontnemen op de kern van de hele onderneming. Van de inleider moeten we het hele boek gram voor gram op naam schrijven van A.D., maar in een bijna achteloze bijzin schrijft hij: 'behou­dens waar ik in een leemte voorzien mocht'. Op bladzijde 240 blijkt dat A.D., toen hij Mr. Dieleman op 12 juli 1901 de Folklore toezond, daar een kattebelletje bijgevoegd had: 'Zes onderdelen heeft den boek. Zeven hadden het er moeten zijn maar het midden ontbreekt me'. Mr. Dieleman schrijft hem raillerend: 'Noemt gij uwen boek compleet als er in 't midden een gat in zit, meester?' A.D.'s reactie luidt: 'Luistert. Het komt me voor dat niet alleen in dezen boek maar in alles ter wereld een groot gat is en dat die het weten om dat Gat, die waarachtige weidierendrinkpoel, heen zitten - als met udder tenen erin.'
Welnu, dat gat is door Jacques Hamelink stilzwijgend tot de kern van het boek gedicht: in die leemte bevindt zich de bundel over zijn gemis: Asaels rust, het aangrijpend in memoriam voor 'de hartroerend ontbrekende', zijn zoontje. 'Om van de sprake te spreken, van de kluitharde ongekamd musisch onverwatene die, hard allen gelijkmakend, allen gutturaal jie heet, heb ik een andere tonge nodig, een nieuwe nauwbesnedener mond.'
'In dit zo het enige / schijnende leven' (blz. 162) heeft Hamelink met zijn dichterlijke verbeelding opnieuw de andere tong gevonden, om daarmee een wereld te scheppen waarin zijn Asael gedijen kan.

Grafschrift

Hier rust
bij de verbeide
de gebenedijde
doodgeborenen
een Zonnezoon. (blz. 186)

Hamelink wijst in de inleiding 'door de kritiek voor hem bestemde lof of blaam af'. Goed, dan zeg ik het wel tegen de lezer: Ik houd van dit boek en zal het met veel respect bejege­nen.

Verst

Oh de verliezen in het al
uitstuivend, uitbloesemend, Asael,
de mislukkende sterren, engelen,
de neerstortende F16's, Asael,
we vermeerderen ze niet, waarheen
we ons ook afwerpen, op welke
Etoile toe van het koude-empyreum.
Het totaal is geteld. Ja.
Maar jij, mijn
prince, bent mij alle getal tegenover
gesteld tot een hazeleger in het hart
van de Almachtige et je vous félicite, sire,
de vos blanches neiges.

Geen opmerkingen: