I am the angel of reality,
Seen for a moment standing in the door.
(Wallace Stevens)
***
Ecoute
Soms vertaalt de luister
van aarde en water zich in
geruis van bloed dat klopt,
vergaan horen en zien in
geuren van wierook, bloedt
de wijn, breekt het leven,
terwijl honderd klokken bonken
- en de wereld wijkt niet,
ontsnapt niet, ontgaat niets,
hoewel geen oor het heeft gehoord,
misschien, bij wijze van spreken,
op zoek naar het volgende woord.
Soms vertaalt de luister
van aarde en water zich in
geruis van bloed dat klopt,
vergaan horen en zien in
geuren van wierook, bloedt
de wijn, breekt het leven,
terwijl honderd klokken bonken
- en de wereld wijkt niet,
ontsnapt niet, ontgaat niets,
hoewel geen oor het heeft gehoord,
misschien, bij wijze van spreken,
op zoek naar het volgende woord.
***
Hemelse stoffering
…such stuff…
Meestal een albasten huid,
tafzijden vleugels, slagpennen
als nagels, maar zoals dit
kirrend marsepeinen vlees
zo levend, zo zwevend
de hemel ontvalt, zo blozend
als appels, alsof ze er al bijna
zijn, zo eetbaar zijn ze -
…such stuff…
Meestal een albasten huid,
tafzijden vleugels, slagpennen
als nagels, maar zoals dit
kirrend marsepeinen vlees
zo levend, zo zwevend
de hemel ontvalt, zo blozend
als appels, alsof ze er al bijna
zijn, zo eetbaar zijn ze -
***
Drie cherubijnen
Zij waren veelogigen met de volheid
der kennis, stoffage van de hemel,
de dichter noemt hen noodzakelijk.
Wanneer de madrigalen galmen en
de kaars walmt, staren zij versteend
naar ons aarzelen op de grens
van de eeuw die in een oogwenk
voorbij zal zijn, terwijl de herinnering
met een blik van verstandhouding
in de openstaande tijd plaats neemt,
staren zij versteend naar ons talmen –
ze hebben zich meegedeeld – we vertrekken.
***
Dageraad
De tijd heeft poten en spint
ons een web, nachtbouwseltje,
draden van dauw. De foto verschiet
wat breekt en verdampt, straks
komt de zon, heeft alles een kleur
en wordt het donker vergeten.
***
Hulde aan de hulst
Ook als door het loof een kleurenstorm
woedt, blijft de hulst zijn stekelige
zelf en draagt zijn blad groen
en zijn bessen rood, roder, roodst
naar het voorjaar.
Soms doet winter even een poging –
een laagje rijp verzilvert tijdelijk
het blad, als nachtvorst het besterft
komt aan het licht hoe hij in sneeuw-
rest, hoe hij seizoenloos ongenaakbaar,
hoe langzaam hij doorgroeit –
***
(Etiket van een wijnfles)
In winters licht
De takken verlangen verzilverd
door rijp naar een vooralsnog
onbereikbaar later, de zon neemt
afscheid met dun licht, de bessen
bestendigen hun rood, het wei-
land ligt ijzig braak, de wilg
is geknot, het dal ligt in nevels,
die morgen optrekken:
de voorsmaak van een begin –
Drie cherubijnen
Zij waren veelogigen met de volheid
der kennis, stoffage van de hemel,
de dichter noemt hen noodzakelijk.
Wanneer de madrigalen galmen en
de kaars walmt, staren zij versteend
naar ons aarzelen op de grens
van de eeuw die in een oogwenk
voorbij zal zijn, terwijl de herinnering
met een blik van verstandhouding
in de openstaande tijd plaats neemt,
staren zij versteend naar ons talmen –
ze hebben zich meegedeeld – we vertrekken.
***
Dageraad
De tijd heeft poten en spint
ons een web, nachtbouwseltje,
draden van dauw. De foto verschiet
wat breekt en verdampt, straks
komt de zon, heeft alles een kleur
en wordt het donker vergeten.
***
Hulde aan de hulst
Ook als door het loof een kleurenstorm
woedt, blijft de hulst zijn stekelige
zelf en draagt zijn blad groen
en zijn bessen rood, roder, roodst
naar het voorjaar.
Soms doet winter even een poging –
een laagje rijp verzilvert tijdelijk
het blad, als nachtvorst het besterft
komt aan het licht hoe hij in sneeuw-
rest, hoe hij seizoenloos ongenaakbaar,
hoe langzaam hij doorgroeit –
***
Na die skitter sterrenag
verskyn die helder son
met al syn kleur en prag
laat die dag maar kom.
(Etiket van een wijnfles)
***
Een jaar voorbij voorbij
o en voorgoed voorbij –
we eten gele peren, zwanen
dopen het hoofd in ’t heilig-nuchtere
water. We nemen, nu het winter
is, de bloemen waar, zonneschijn
en de schaduw van de aarde –
we fotograferen ons een hemel
zonder einder en denken ons
een verte, een toekomst –
***
o en voorgoed voorbij –
we eten gele peren, zwanen
dopen het hoofd in ’t heilig-nuchtere
water. We nemen, nu het winter
is, de bloemen waar, zonneschijn
en de schaduw van de aarde –
we fotograferen ons een hemel
zonder einder en denken ons
een verte, een toekomst –
***
Winterzon
Op wanden en op muren,
het zal niet lang duren,
brandt gouden zonneschijn.
De dag brengt aan het licht
wat er op het land ligt,
wat nacht en nevel was.
Kalmerende klanken,
uitrekken, handen warmen,
zegenende zonneschijn.
Dan zullen we ook vergeten
zijn wat we lang verbeten,
wat pijn en zwaarte was.
(Vrij naar Robert Walser)
***
***
Ik ga mijn gang
die voert niet ver
en thuis zonder klank
en woord ben ik er.
(Vrij naar Robert Walser)
***
***
Kijk, hier
talmt het najaar in stam,
mist en maretak: schijnbessen,
vogellijm. Het geheiligde heksennest
groeit traag de mare in dat het geoogst
in huis gehangen midwinter het kwaad
verjaagt. Onder zijn parels en groen
ontmoeten onze lippen elkaar
en mag het hart even doen
alsof er geen kou
bestaat.
***
***
In winters licht
De takken verlangen verzilverd
door rijp naar een vooralsnog
onbereikbaar later, de zon neemt
afscheid met dun licht, de bessen
bestendigen hun rood, het wei-
land ligt ijzig braak, de wilg
is geknot, het dal ligt in nevels,
die morgen optrekken:
de voorsmaak van een begin –
***
Geen opmerkingen:
Een reactie posten