donderdag 4 februari 2021

Bij nader inzien Over Willem Elsschot. Dichter

 

In zijn Ontmoetingen met Willem Elsschot citeert Simon Carmiggelt een redevoering van Raymond Herreman: “Leest de verzen van Elsschot als introductie voor geheel zijn prozawerk. De gedichten – het staat er alles in, leven en dood, liefde en haat, naakter dan in het proza. Wie het beste wil genieten van Elsschots proza leze vooraf zijn verzen. Dan zal hij ineens de diepere bewogenheid van dat proza begrijpen.” Herremans cri de coeur lijkt een pleidooi tot het lezen van de gedichten, maar voor het overige is dit citaat een demonstratie van hoe er met Elsschots gedichten veelal werd en wordt omgegaan: áls men ze al leest, dan hooguit als een opstap tot het proza – implicerend dat het uiteindelijk daar om gaat.

Met uitzonderling wellicht van het steeds opnieuw gebloemleesde “Het huwelijk” lijkt het er op dat Elsschot als dichter uit zicht raakt(e). Tot op zekere hoogte is dit een fysieke kwestie. De 22 gedichten die Elsschot wenste te verduurzamen, staan achterin de 800 bladzijden van het Verzameld werk ‘weggedrukt’, komen daardoor in de kast proza terecht, waardoor Elsschots poëzie de indruk wekt niet meer dan een voetnoot bij het proza te zijn.

Aan deze veronachtzaming van Elsschots poëzie tracht de uitgave van Willem Elsschot. Dichter vooralsnog een eind te maken door diens poëzie, nee, beter: door diens gedichten centraal te stellen.

De opzet van het boek is: alle gedichten die van Elsschot de ridderslag kregen door opname in Verzen aan een grondige bespreking te onderwerpen. Dat gebeurt door een groep schrijvers / essayisten van een hoog academisch niveau, soms gebaseerd op eerdere publicaties elders. Daarmee worden de pretenties die er blijkens de inleiding zijn, waargemaakt. Het boek bevat een zorgvuldige close reading van ieder gedicht, aangevuld met ter zake doende informatie uit de brieven, biografische gegevens, maatschappelijke en/of literair-historische context, publicatiegeschiedenis en intertekstuele referenties van Speenhoff tot de bijbel.

Dat levert zeer leesbare, verhelderende essays op. Een enkele keer is er door de opzet iedere auteur zich te laten focussen op één gedicht een door de aard van Elsschots werk aangestuurde doublure, die niet hinderlijk is, maar eerder elkaar ondersteunend. Prikkelend zijn de essays waarin het werk van Elsschot afgezet wordt tegen dat van andere dichters – van J. Greshoff via Kees van Kooten en Tom Lanoye tot Jotie T’Hooft.

Die enkele doublures gelden bijvoorbeeld de apostrofe. Elsschot heeft vrijwel alle gedichten uit Verzen in deze retorische vorm gegoten en het ligt dus voor de hand dat verschillende auteurs er aandacht aan besteden. Wiel Kusters geeft in zijn opstel een omschrijving van deze “aanspreking”: “het zich afwenden van het eigenlijke, geïmpliceerde lezersgehoor om zich te richten tot in de primaire leessituatie afwezig veronderstelde levende, of zelfs dode, personen of zaken.” Het is de verdienste van de verschillende schrijvers dat zij verhelderen welk een ingewikkeld spel Elsschot hiermee speelt, waardoor de “meeluisterende derde” (zijnde de lezer van het gedicht) in een veel complexere leessituatie getrokken wordt dan die op het eerste gezicht leek te zijn.

Er is bij herhaling aandacht voor de versificatie van Elsschot waarvoor de waardering in dit boek hoger is dan hij in het verleden wel was, omdat een grondige bestudering laat zien dat Elsschots poëzie waar hij “uit de pas” loopt, dat waarschijnlijk bewust doet, in ieder geval een poëtische functie heeft. Dat geldt ook voor de rijmschema’s die men nogal eens als vanzelfsprekend aannam en voor simpel hield, maar die bij nadere beschouwing bijvoorbeeld opgebouwd blijken te zijn uit qua klank rijmende, maar qua betekenis juist botsende woorden. Ook de verschillende taalregisters waar Elsschot zich als dichter van bediende komen aan het licht.

Deze retorische verschijnselen staan, zo tonen verschillende schrijvers aan, in dienst van Elsschots thematiek van spijtbetuigingen, boetedoening en zelfbeschuldiging: “Spijt, daarvan is heel Elsschots werk doortrokken: spijt beheerste zijn leven. [...] Vandaar dat hij in het merendeel van [...] zijn gedichten reageert op gebeurtenissen van jaren, soms vele jaren geleden; dat een groot deel van zijn werk herleefd verleden is, niet ontstaan uit een romantisch verlangen, het voorbije te idealiseren, maar uit het verontrustende besef dat dat voorbije beter, idealer, anders had kunnen en moeten zijn. De dichter voelt zich door het onherroepelijke verleden bedreigd: de daarin gemaakte fouten zijn onherstelbaar”, citeert Joris Gerits Jan Villerius, om vervolgens in te haken bij Kris Steyaert die erop gewezen heeft “dat kortsluitingen in de communicatie, het falen of zelfs de afwezigheid ervan de kern van Elsschots Verzen uitmaken, terwijl de vele aansprekingen nu juist de indruk van het tegendeel kunnen wekken.”

Niet alleen deze centrale thematiek wordt goed belicht, ook voor de rol die de verschillende aangesproken personages daarin spelen wordt de ruimte genomen. Zo wordt het motief van “de beklaagde moeder” die een bron van schuld en verering is, verbonden met dat motief zoals dat in de romans een rol speelt.

Het eerste gedicht uit Elsschots Verzen is “De zee” met zijn volstrekt overbodige opdracht “Aan Willem Kloos” – ik had altijd de neiging om deze Kloos-imitatie over te slaan. Wel vroeg ik me bij tijd en wijle af waarom Elsschot het zijn ridderslag blééf geven; hij nam zijn Gorter-imitaties toch ook niet op? Willem Elsschot. Dichter geeft antwoord. De invloed van Kloos (c.s.) ten spijt: het gedicht, zo toont een voorbeeldig essay aan, bevat een voorafschaduwing van de latere dichter Elsschot. Uiteindelijk wordt in het gedicht al de thematiek verwoord die zijn latere werk zal beheersen, het onvermogen zich adequaat kenbaar te maken aan de ander(e).

Willem Elsschot. Dichter is een pleidooi tegen veronachtzaming van de dichter Elsschot en tegen gemakzuchtig en oppervlakkig lezen en vóór het tegendeel. Het levert daarnaast het gereedschap om na te denken over de vraag waarom de dichter de gedichten die door A. Kets-Vree verzameld zijn in Zwijgen kan niet verbeterd worden, ongebundelde teksten niet opgenomen werden in zijn strenge selectie Verzen.

Eerder verschenen in: Poëziekrant, nr. 6, november-december 2017



Geen opmerkingen: