In zijn Ontmoetingen met Willem Elsschot citeert Simon Carmiggelt een redevoering van Raymond Herreman: “Leest de verzen van Elsschot als introductie voor geheel zijn prozawerk. De gedichten – het staat er alles in, leven en dood, liefde en haat, naakter dan in het proza. Wie het beste wil genieten van Elsschots proza leze vooraf zijn verzen. Dan zal hij ineens de diepere bewogenheid van dat proza begrijpen.” Herremans cri de coeur lijkt een pleidooi tot het lezen van de gedichten, maar voor het overige is dit citaat een demonstratie van hoe er met Elsschots gedichten veelal werd en wordt omgegaan: áls men ze al leest, dan hooguit als een opstap tot het proza – implicerend dat het uiteindelijk daar om gaat.
Met uitzonderling wellicht van het steeds opnieuw
gebloemleesde “Het huwelijk” lijkt het er op dat Elsschot als dichter uit zicht
raakt(e). Tot op zekere hoogte is dit een fysieke kwestie. De 22 gedichten die
Elsschot wenste te verduurzamen, staan achterin de 800 bladzijden van het Verzameld werk ‘weggedrukt’, komen
daardoor in de kast proza terecht, waardoor Elsschots poëzie de indruk wekt
niet meer dan een voetnoot bij het proza te zijn.
Aan deze veronachtzaming van Elsschots poëzie tracht de
uitgave van Willem Elsschot. Dichter vooralsnog
een eind te maken door diens poëzie, nee, beter: door diens gedichten centraal
te stellen.
De opzet van het boek is: alle gedichten die van Elsschot
de ridderslag kregen door opname in Verzen
aan een grondige bespreking te onderwerpen. Dat gebeurt door een groep
schrijvers / essayisten van een hoog academisch niveau, soms gebaseerd op
eerdere publicaties elders. Daarmee worden de pretenties die er blijkens de
inleiding zijn, waargemaakt. Het boek bevat een zorgvuldige close reading van ieder gedicht,
aangevuld met ter zake doende informatie uit de brieven, biografische gegevens,
maatschappelijke en/of literair-historische context, publicatiegeschiedenis en
intertekstuele referenties van Speenhoff tot de bijbel.
Dat levert zeer leesbare, verhelderende essays op. Een
enkele keer is er door de opzet iedere auteur zich te laten focussen op één
gedicht een door de aard van Elsschots werk aangestuurde doublure, die niet
hinderlijk is, maar eerder elkaar ondersteunend. Prikkelend zijn de essays
waarin het werk van Elsschot afgezet wordt tegen dat van andere dichters – van J.
Greshoff via Kees van Kooten en Tom Lanoye tot Jotie T’Hooft.
Die enkele doublures gelden bijvoorbeeld de apostrofe. Elsschot heeft vrijwel alle
gedichten uit Verzen in deze
retorische vorm gegoten en het ligt dus voor de hand dat verschillende auteurs
er aandacht aan besteden. Wiel Kusters geeft in zijn opstel een omschrijving
van deze “aanspreking”: “het zich afwenden van het eigenlijke, geïmpliceerde
lezersgehoor om zich te richten tot in de primaire leessituatie afwezig
veronderstelde levende, of zelfs dode, personen of zaken.” Het is de verdienste
van de verschillende schrijvers dat zij verhelderen welk een ingewikkeld spel
Elsschot hiermee speelt, waardoor de “meeluisterende derde” (zijnde de lezer
van het gedicht) in een veel complexere leessituatie getrokken wordt dan die op
het eerste gezicht leek te zijn.
Er is bij herhaling aandacht voor de versificatie van
Elsschot waarvoor de waardering in dit boek hoger is dan hij in het verleden wel
was, omdat een grondige bestudering laat zien dat Elsschots poëzie waar hij
“uit de pas” loopt, dat waarschijnlijk bewust doet, in ieder geval een
poëtische functie heeft. Dat geldt ook voor de rijmschema’s die men nogal eens
als vanzelfsprekend aannam en voor simpel hield, maar die bij nadere
beschouwing bijvoorbeeld opgebouwd blijken te zijn uit qua klank rijmende, maar
qua betekenis juist botsende woorden. Ook de verschillende taalregisters waar
Elsschot zich als dichter van bediende komen aan het licht.
Deze retorische verschijnselen staan, zo tonen
verschillende schrijvers aan, in dienst van Elsschots thematiek van
spijtbetuigingen, boetedoening en zelfbeschuldiging: “Spijt, daarvan is heel
Elsschots werk doortrokken: spijt beheerste zijn leven. [...] Vandaar dat hij
in het merendeel van [...] zijn gedichten reageert op gebeurtenissen van jaren,
soms vele jaren geleden; dat een groot deel van zijn werk herleefd verleden is,
niet ontstaan uit een romantisch verlangen, het voorbije te idealiseren, maar
uit het verontrustende besef dat dat voorbije beter, idealer, anders had kunnen
en moeten zijn. De dichter voelt zich door het onherroepelijke verleden
bedreigd: de daarin gemaakte fouten zijn onherstelbaar”, citeert Joris Gerits
Jan Villerius, om vervolgens in te haken bij Kris Steyaert die erop gewezen
heeft “dat kortsluitingen in de communicatie, het falen of zelfs de afwezigheid
ervan de kern van Elsschots Verzen
uitmaken, terwijl de vele aansprekingen nu juist de indruk van het tegendeel
kunnen wekken.”
Niet alleen deze centrale thematiek wordt goed belicht,
ook voor de rol die de verschillende aangesproken personages daarin spelen wordt
de ruimte genomen. Zo wordt het motief van “de beklaagde moeder” die een bron
van schuld en verering is, verbonden met dat motief zoals dat in de romans een
rol speelt.
Het eerste gedicht uit Elsschots Verzen is “De zee” met zijn volstrekt overbodige opdracht “Aan
Willem Kloos” – ik had altijd de neiging om deze Kloos-imitatie over te slaan.
Wel vroeg ik me bij tijd en wijle af waarom Elsschot het zijn ridderslag blééf
geven; hij nam zijn Gorter-imitaties toch ook niet op? Willem Elsschot. Dichter geeft antwoord. De invloed van Kloos
(c.s.) ten spijt: het gedicht, zo toont een voorbeeldig essay aan, bevat een
voorafschaduwing van de latere dichter Elsschot. Uiteindelijk wordt in het
gedicht al de thematiek verwoord die zijn latere werk zal beheersen, het
onvermogen zich adequaat kenbaar te maken aan de ander(e).
Willem Elsschot. Dichter is een pleidooi tegen veronachtzaming van de dichter Elsschot en tegen gemakzuchtig en oppervlakkig lezen en vóór het tegendeel. Het levert daarnaast het gereedschap om na te denken over de vraag waarom de dichter de gedichten die door A. Kets-Vree verzameld zijn in Zwijgen kan niet verbeterd worden, ongebundelde teksten niet opgenomen werden in zijn strenge selectie Verzen.
Eerder verschenen in: Poëziekrant, nr. 6, november-december 2017
Geen opmerkingen:
Een reactie posten