In de zevende bundel van K. Michel, & rol door, komt twee maal ‘kintsugi’ voor, in een gedicht en als titel van een reeks. Dat lijkt een vingerwijzing om het begrip als een al dan niet bewust gebruikte metafoor voor de poëzie van Michel te zien.
Kintsugi, vertelt internet, is de kunst van het repareren van gebroken keramiek met goud- of zilverkleurige lak (maki-e), waarna de sporen van breuk en herstel bijdragen aan de schoonheid van het gebroken aardewerk.
Er bestaan drie varianten: hibi, waarbij de meeste scherven gebruikt zijn en de lak alleen tussen de scherven te zien is; kake no kintsugi rei waarbij lak gebruikt wordt om de ruimte van een ontbrekende scherf op te vullen en yobitsugi, wanneer men een scherf van een ander voorwerp gebruikt.
Vanaf zijn eerste bundel bewegen Michels gedichten zich op
het breukvlak tussen woorden als verschijnselen op zich (waarbij de band tussen
de woorden en de wereld doorgesneden is) en taal als communicatiemiddel
anderzijds, verwijzend naar de werkelijkheid. Die laatste taal legt de wereld
vast en perkt deze in, of zoals Michel dat in Ja! Naakt als de stenen formuleert: ‘de namen zijn ambtenaren’,
maar in dezelfde bundel staat ook: ‘de namen […] leggen de wereld open’ en dat
sluit aan op zijn wens met zijn gedichten ‘speling
[te] maken’, onder welke titel zijn ‘alle
gedichten tot nu toe’ gebundeld zijn. Michels gedichten pendelen tussen de wens
‘om […] te zien zonder / aap noot mies ertussen’ én: ‘we roepen […] Aap! Noot!
Mies!’ (in het midden gelaten of dit appreciërend, depreciërend dan wel
constaterend opgevat dient te worden) en legt daarmee de maki-e, de gouden verbinding, tussen de verschillende
taalopvattingen: ‘en leerde zó […] scherven / te accepteren, kintsugi, de kunst
/ breuklijnen te accentueren met goudlak / ondanks de kansen die de fragiele /
wereld van het porselein bood / bleek voor het falen het woord / toch ’t beste
medium’ merkt hij niet zonder zelfspot in &
rol door op.
Deze op eerste gezicht eenvoudige regels zijn vintage K. Michel. Zij lopen pas bij
nadere beschouwing vol met betekenissen. In eerste instantie bevatten ze alleen
een beschrijving van kintsugi; in tweede instantie zijn ze poëticaal te lezen:
Michels gedichten bestaan uit ‘scherven van een kwetsbare wereld’ en de goudlak
om de breuken te aanvaarden, te lijmen, te beschrijven en te benadrukken én ten
derde verwijzen zij naar (de keuze voor) het falen van en in de taal; ten slotte bieden ze door
woorden als ‘accepteren’ en ‘accentueren’ zicht op een levenshouding.
De metafoor waarin kintsugi ‘staat voor’ het gedicht wijst
op iconiciteit, een begrip ontleend aan Lessen
in lyriek van W. Bronzwaer, waarnaar ik in deze context wel kan verwijzen,
omdat Michel in In een handpalm een
laudatio voor diens poëtica opgenomen heeft. Van iconiciteit is sprake wanneer
tekens in hun materiële vorm een natuurlijke of realistische gelijkenis
vertonen met waar ze naar verwijzen. De ‘verscherfde vorm van de kwetsbare
wereld’ wordt weerspiegeld door de vorm van Michels gedichten. Die lijkt
wellicht op eerste gezicht willekeurig, maar, om met Bronzwaer te spreken: ‘De
onafhankelijkheid die het vrije vers zich van de strenge voorschriften […]
bevecht, is echter [..] geen vrijbrief om “ongedisciplineerde” poëzie te schrijven.
Voor de ordeningsprincipes komen andere in de plaats.’ Kintsugi bijvoorbeeld.
Het eerste gedicht uit &
rol door heet ‘Smalle brief’. Het bestaat uit 55 regels verdeeld over zeven
strofen van respectievelijk zes, zeven, zes, acht, zes, zeven en vijftien
regels. De eerste strofe evoceert het wakker worden uit een droom; de tweede
waaiert uit naar aanleiding van het woord ‘ruimend’; de derde is een
beschrijving van het spektakel dat plaats zou vinden als het woord
‘maanlanding’ letterlijke genomen zou moeten worden; de vierde ‘gaat (in de
tegenwoordige tijd gesteld) over’ een wandeling met ‘oude vriend Hans’; de
vijfde strofe haakt in met een herinnering aan een andere oude vriend, Lange
Jan; in de zesde strofe bevindt ‘ik’ zich in een hotelkamer en ziet in zijn
knieën ‘het hoofd van Picasso, glanzend als de maan’ en ‘het nobele gelaat van
captain Picard’; in de zevende strofe krijgen ‘vrienden’ op imperatieve wijze
te horen dat het belangrijk blijft – en dan gaat de dichter op eerste gezicht
hilarisch en willekeurig lós.
De strofische indeling van het gedicht staat op gespannen
voet met de scherven die de hele structuur laten zien. Het gedicht is een
combinatie van kake no kintsugi rei
en yobitsugi. Ik kan mij niet aan de
indruk onttrekken dat de vierde, de middelste strofe de scherf is waar het
gedicht letterlijk en figuurlijk om draait: over de ‘oude vriend Hans’ lezen
we: ‘dat hij doodziek is is geen onderwerp’, waarmee de reactie op de terminale
ziekte van Hans meteen de strekking van het gedicht is. Op subtiele wijze zie
je de ontwrichtende effecten van zijn toestand: in dezelfde strofe wordt de zin
voorafgegaan door een museumbezoek waarbij ‘rode ellipsen / blauwe bogen […] de
horizon doen kantelen’ en onmiddellijk volgend op de zin laten de gevolgen van
de crisis zich gelden in de bordjes ‘Te Koop’: ‘hoe die bordjes / altijd uit
het lood staan, ook hier, scheef.’ Bij herlezing zie je dan het woordveld
omtrent de ontwrichting zich uitbreiden: in de eerste strofe ‘de kluts totaal
kwijt’; in de tweede ‘komen in beweging’; in de derde: ‘stuiterde en
doorrolde’. Maar er zijn ook woorden die het ‘leviteren’ (één van de adviezen
aan de vrienden: omhoog zweven) in de laatste strofe voorbereiden: ‘fietsers,
loofbomen, jurken en de plastic / fruitzakken van onze straatmarkt die
opbollend / voorbijzweven als Thaise gelukslampionnen’, de hoofden van Picasso
en de serene (!) captain Picard: ‘zij brengen goede moed / en doen het suffe
licht trillen als sterrenstof’. Michel lijmt hier met de maki-e van de taal de scherven van de verslagenheid over een
dodelijk zieke vriend, de goede herinneringen, en – in de laatste strofe – de
goede moed die we desalniettemin moeten hebben om ‘de zwaarte te [kunnen] negeren’,
op welke manier dan ook. In Rutger Koplands Mooi,
maar dat is het woord niet reageert K. Michel op Koplands commentaar op
zijn poëzie. Hij zegt daarin onder meer dat zijn gedichten ‘ergens uit willen
ontsnappen en tegelijkertijd ergens in
willen opgaan.’ Ook daarvan is dit gedicht dus een voorbeeld.
Toch suggereert de ironische titel van de eerste reeks onderlinge verbanden en die zijn er dan ook. Evenals bij het gedicht ‘Smalle brief’ loont het de moeite de bundel te blijven herlezen om daarmee de rode draden die er desalniettemin zijn, te gaan zien, al is het bijvoorbeeld maar het verband tussen de ode aan de asterisk op bladzijde 17 die bestaat uit een grappige (wisten we trouwens dat Leuk in het Rhônedal ligt en 3724 inwoners telt?) opsomming van diakritische tekens die niet gevonden werden: ‘ik kon de puntjes voor stoicijns / niet vinden de streepjes / voor gooi en smijtwerk / […] het hoedje voor sans gene’ et cetera, én dan op bladzijde 40: ‘Uberhaupt schrijf je met een umlaut’. Hetgeen nog eens extra grappig is in een bundel met ‘&’ in de titel. Overigens krijgen enkele fragmenten uit de reeks voetnoten, die de gedachtenspinsels in de werkelijkheid verankeren.
Ook de toonwisselingen van hilarisch tot tragisch, van
lichtvoetig tot ernstig, van contemplatief tot grimmig, zijn iconisch gemotiveerd
en ondersteunen het versplinterde van de wereld.
De wereld om ons heen is chaotisch, versplinterd; we zien de scherven. Michels poëzie, is, in zijn eigen woorden een ‘toverstaf van glas / die alles veranderen kan wat hij aantikt / & zelf in stukken breekt’. In de laudatio citeert hij instemmend Bronzwaer: ‘Poëzie is altijd pragmatisch verankerd; zij dient een doel, ook als het slechts een doel is dat de dichter zichzelf heeft gesteld.’ Deze gedichten benadrukken, vergulden de breuklijnen tussen de taal en de werkelijkheid en proberen die – zolang de dichter schrijft, zolang de lezer leest, tijdelijk dus – te repareren, en wellicht betekent dat ‘vergulden’ mooier maken. “Mooi, maar dat is het woord niet”, zou Kopland, brommerig als altijd, opmerken.
K. Michel, & rol door, Augustus Atlas Contact, Amsterdam, 2020.
Eerder gepubliceerd in: Poëziekrant 1, jan-feb 2021
Geen opmerkingen:
Een reactie posten