zondag 7 februari 2021

Dit land van achterlijke maskers Over: Delphine Lecompte - Western

De poëzie van Delphine Lecompte roept bij mij nogal ambivalente reacties op. Haar nieuwe, lijvige bundel Western voorziet daar opnieuw rijkelijk in.


De “ik” die in de gedichten aan het woord is, tekent de wereld als een bizar rariteitenkabinet (dit pleonasme is een bewust aangebrachte versterking), een kermis vol horror, bevolkt door een pooier; een mooie apothekersdochter; een Ierse schilder; een pas ontslagen kraanmachinist; een boeman; dorre boekhouders; lamlendige brillenverkopers; consequente zelfmoordenaars; verbeten uitvaartmedewerkers; een manager van een operaster met obsessies voor tuinkabouters, de woorden ‘eendenlepel’ en ‘baknijd’, zilveren jachthonden, elfjarige pyromanen en wijnvlekken op veertigjarige antiquairs; een mystieke chrysantenkweker; een etser met chronische sinusitis; een naargeestige scheephersteller; een gepensioneerde stierenvechter; een geelzuchtige coyotegeleerde; een balorige walvisjager; een morose windhondenfokker; een necrofiele tegelzetter; een appeletende makelaar; een overgewaardeerde balletdanser; een boeddhistische vuilnisman; een analfabetische jongenshoer; een profetische teckel. Et cetera. 

Evenals de maskers van James Ensor (1860 – 1949) die hij schilderde als reactie op het gevoel afgewezen en genegeerd te zijn, hebben deze personages een vervreemdend, vaak verstikkend effect en roepen ze – samen met wat de “ik” met deze personages meemaakt – de vraag op wat de dichter wil. Ziet zij de wereld zo? Een gedicht is getiteld ‘Ik is een spektakel’.

Zijn het scatologische (waarin ‘Droomt u soms van masturbatie met diepvrieskreeften’ een ‘pertinente vraag’ genoemd wordt, de (suggestie van) incest, de als gevoelloos beschreven platte seks), de gewelddadige scènes en de daaruit sprekende zelf- en mensenhaat vormen van épater la bourgeoisie? Een gedicht is getiteld ‘Mijn lievelingsmensen zijn de mensen die sterven in gescheurde dagkledij’.

Zijn de evocaties van een nóg onheilspellender wereld dan de ons omringende werkelijkheid pogingen die echte werkelijkheid te lijf te gaan, of juist om er aan te ontsnappen? Een gedicht is getiteld ‘Kermistroost werkt altijd’. Het laatste hoofdstuk van de bundel is getiteld ‘Redemption’, maar in het zoeken naar de verlossing komt het accent steeds meer te liggen op de dood, al dan niet door zelfmoord. Is het ene gedicht getiteld ‘Noem me nabootsing, noem me landerigheid, noem me verveling’ dan krijgt een later gedicht de titel: ‘De dood is een tijdverdrijf als een ander’.

In de bundel Schachten en amuletten schreef Lecompte: ‘Ik heb geen poëtica / En mijn muze heeft geen boiler’. Wellicht bedoelt ze dat ze er geen uitgeschreven poëzieopvatting op nahoudt, maar dat zij zich, al dan niet bewust, van een aantal normen aangaande haar poëzie bedient, is evident.

De gedichten in Western zijn meer van hetzelfde: Lecompte schrijft aan een consistent oeuvre qua toon en vorm. De gedichten zijn breed over de bladzijden uitwaaierende teksten met hier en daar een leesteken. Meestal eindigt een overigens leestekenloze strofe met een punt. Het regeleinde valt vaak samen met het grammaticale einde van de zin. Alle eerste letters van de regels zijn hoofdletters, ook wanneer een zin na het regeleinde doorloopt met een voegwoord. Twee strofen als voorbeeld:

Na de zaadlozing eet ik zijn ei op

De pistoolschilder slaat mij

En vraagt mij zijn woning te verlaten

Misschien volgende week terug te komen

Met een pot hazelnootpasta en minder vlekken op mijn ellebogen.

 

Het was mijn eerste taak als thuisverpleegster:

De verzorging van de beenzweren van een geelzuchtige coyotegeleerde

Ik stelde hem struikelende vragen, want ik wilde alles weten

Over zijn zoons, zijn tegels, zijn fixaties, zijn fouten, zijn kustmotels, zijn                                                                                                                                   [poppenkastpijpen

Maar vooral over de coyotes die hij had grootgebracht met één handschoen

En twee notenkrakers.

Lecomptes gedichten krijgen door het aaneenrijgen van de zinnen het effect van een opsomming, zoals dat ook voorkomt in het werk van Arjen Duinker: de wereld (of zo men wil: de werkelijkheid) gepresenteerd als een hiërachieloze aaneenschakeling van gebeurtenissen. Dieuwertje Mertens wees er in haar bespreking van Schachten en amuletten (2013) al op dat de consequente hoofdletters aan het begin van iedere regel suggereren dat de computer tijdens het schrijven automatisch die kapitaal genereert, terwijl de dichter als een razende dóór typt. Dat versterkt het idee van een doordenderende reeks zinnen, waarvan men kan zeggen dat deze in vorm en inhoud model staat voor de opeenvolgende bundels en de opeenvolgende gedichten, die steevast met de deur in huis vallen, een bladzijde voortgaan en plotseling eindigen.

De bundel De dieren in mij had een schijnbare ordening: de gedichten stonden op alfabet, maar deze volgorde is natuurlijk volkomen willekeurig. Western is ‘geordend’ rondom het begrip uit de titel. Dat is in de vormgeving tot het uiterste doorgedreven. À la Quentin Tarantino’s  The hateful eight is de bundel opgedeeld in hoofdstukken die ‘intro’, ‘part one, two, three, four’ als hoofdstukaanduiding hebben en eindigt met  een ‘deleted scene’. De letters op het omslag zijn van het type waarmee het genre films werd opgesierd, de kaft suggereert drie kogelgaten en op de titelpagina staat dat ene Delphine Lecompte de regisseur is.

Het lijkt erop dat deze vormgeving het oeverloze dat Delcomptes oeuvre aankleeft moet beteugelen. Binnen de bladzijde is de grens van de regel blijkbaar dwingend, de meeste gedichten zijn één volle bladzijde groot, terwijl de scènes, de zinnen de personages in de overvolle gedichten over en door elkaar tuimelen. In de wereld zoals Lecompte die oproept wemelt het van de associaties, waarvan er één de schrijfster zelf in het gedicht ‘Nee, dit is mijn leven niet’ (blz. 66), de verzuchting ingeeft ‘Het is een associatie die ik niet kan kraken’.

‘Ik schrijf gedichten en vergeet woorden te schrappen’, stelt ze in het gedicht ‘Vis of vergif’ vast. Ook als de lezer welwillend het vervreemdende effect ondergaat dat haar uitzinnigheid teweegbrengt, zal hij deze sensatie herkennen wanneer hij op zoek naar betekenis en samenhang in willekeurig aandoende opsommingen terechtkomt. ‘Buiten ruikt het naar azijn en moegetergde fagotleraars’ – hoe ruikt dan een moegetergde fagotleraar? Wat betekent in poeticis de vaststelling dat het juist om een fagotleraar gaat? Waarom vindt ‘de overhandiging van het boek over paardengebitverzorging’ plaats ‘in Tilburg’? En waarom voegt de dichter daar op de volgende regel aan toe: ‘Waar anders? ‘  Wat is er met Tilburg, zodat de lezer het noemen van deze stad poëtisch kan duiden? Of moet ‘Tilburg’ nu juist gelezen worden als voorbeeld van een totaal willekeurige plaats en is de vraag retorisch bedoeld – waar anders? Overal!

Waarom houden – behalve om het vervreemdende effect - juist ‘een heks, een sponzenverkoper, een wees, en een wasbeer’ ‘een zwarte mis  [...] op het minigolfterrein’? Wat is in poeticis de betekenis van juist de keuze voor deze plaats? Wat is poëtisch gezien de ‘betekenis’ van een ‘sponzenverkoper’, of een ‘wasbeer’?

Door verschillende personages in verschillende gedichten terug te laten keren, wordt opnieuw de schijn gewekt dat er enige ordening is in de gekte. Andermaal roept dat de vraag op: is dat een poging de chaos te bedwingen, of bevestigt dat juist de onmacht daartoe? Helpt het – denken aan ‘de jonge Jezus, [...] jarig zijn, [...] woestijnmonsters’? In het slotgedicht staat deze regel: ‘Niets helpt, maar alles wordt in dank aangenomen.’

Delphine Lecompte, Western, De Bezige Bij, Amsterdam, 2017

Eerder verschenen in: Poëziekrant 1, jan-feb 2018.




 

Geen opmerkingen: